Detailpagina voor onderwerp
Deze pagina geeft informatie over het onderwerp http://data.lblod.info/id/lblod/uittreksels/99a4d040-e590-11ed-b0c8-05b62ca6b34c weer, door relaties en details te tonen.
Eigenschappen en relaties
Directe links van het onderwerp.
Eigenschap | Waarde |
---|---|
, , Openbare behandeling van agendapunt Advies inzake het ontwerp van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ’GEN-spoor (L124) en fietssnelweg (F207)' en ontwerp-MER (gepland) Aanwezigen bij agendapunt Aanwezige leden Christophe Boulert (Gemeenteraadslid) Benjamin Daro (Gemeenteraadslid) Benjamin Desmet (Gemeenteraadslid) Yves Ghequiere (Gemeenteraadslid) Arlette Goossens (Gemeenteraadslid) Joëlle Grimmeau (Gemeenteraadslid) Gilles Hallez (Gemeenteraadslid) Charlotte Hollander (Gemeenteraadslid) Charlotte Houset (Gemeenteraadslid) Roel Leemans (Gemeenteraadslid) Cédric Letier (Gemeenteraadslid) Paul Opoczynski (Gemeenteraadslid) Damien Thiéry (Gemeenteraadslid) Monique Van Dieren (Gemeenteraadslid) Pierri Vercheval (Gemeenteraadslid) Stemmingen bij agendapunt De leden van de raad stemmen openbaar Het voorstel van besluit Aanwezigen tijdens de stemming Christophe Boulert Benjamin Daro Benjamin Desmet Yves Ghequiere Arlette Goossens Joëlle Grimmeau Gilles Hallez Charlotte Hollander Charlotte Houset Roel Leemans Cédric Letier Paul Opoczynski Damien Thiéry Monique Van Dieren Pierri Vercheval Effectieve stemmers Christophe Boulert Benjamin Daro Benjamin Desmet Yves Ghequiere Arlette Goossens Joëlle Grimmeau Gilles Hallez Charlotte Hollander Charlotte Houset Roel Leemans Cédric Letier Paul Opoczynski Damien Thiéry Monique Van Dieren Pierri Vercheval Goedgekeurd, met eenparigheid van stemmen Openbare titel besluit:Advies inzake het ontwerp van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan 'GEN-spoor (L124) en fietssnelweg (F207)' en ontwerp-MERKorte openbare beschrijving:De gemeente formuleert een advies inzake het ontwerp van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ’GEN-spoor (L124) en fietssnelweg (F207)' en plan-MER. De gemeente beslist ongunstig advies te verlenen bij het ontwerp van het GRUP ‘GEN-spoor (L124) en fietssnelweg (F207)’ zolang geen rekening wordt gehouden met de opmerkingen uit dit advies, en zolang de nodige bijkomende onderzoeken en aanpassingen aan het voorontwerp van het GRUP zoals aangestipt in dit advies niet worden doorgevoerd. De gemeente beslist het advies in het kader van het Openbaar Onderzoek te bezorgen aan de betrokken instanties.De gemeenteraad,Juridische contextOvereenkomstig artikel 2.2.10 VCRO dient de gemeenteraad en de provincieraad van respectievelijk de gemeenten en de provincies waarvan het grondgebied door het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan of effectbeoordelingsrapporten geheel of gedeeltelijk wordt bestreken of die grenzen aan gemeenten waarvan het grondgebied door het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk wordt bestreken, hun advies te bezorgen aan de Vlaamse Regering uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek. Als geen advies is verleend binnen die termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.Voorliggend advies omvat de opmerkingen van de gemeente bij het ontwerp van plan-MER en het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.Feitelijke context en argumentatieHet gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (‘GRUP’) beoogt de optimalisatie van het Gewestelijk ExpressNet-netwerk (‘GEN-netwerk’) door de uitbreiding van spoorlijn L124 van 2 naar 4 sporen op het grondgebied van de gemeenten Linkebeek en Sint-Genesius-Rode. De 2 bijkomende sporen worden op het grondgebied van de gemeente Linkebeek ten oosten van de bestaande 2 sporen voorzien.Samen met de uitbreiding van het spoor voorziet het GRUP in een optimalisatie van fietssnelweg F207 door bundeling met de geplande spooruitbreiding.Het planproces is op 21/06/2018 gestart met de eerste samenkomst van een nog beperkt planteam. De startnota voor de opmaak van het GRUP werd door de Vlaamse regering goedgekeurd op 29/03/2019. De ter inzage legging van de startnota en procesnota v1 gebeurde van 30/04/2019 t.e.m. 28/06/2019.Vervolgens werd procesnota v2 opgemaakt en samen met de scopingnota ter advisering voorgelegd aan de gemeente Linkebeek.Op 27/01/2020 adviseerde de gemeente Linkebeek ongunstig over de scopingnota. De gemeente had daarbij volgende opmerkingen: Het is niet bewezen dat het onmogelijk is om een doorgang van 2 sporen te behouden in de zone tussen Kleiveldbrug en het station van Linkebeek;Ingeval van de aanleg van 4 sporen moet een overdekte sleuf van 100 m ter hoogte van Kleiveldbrug worden voorzien;Ingeval 4 sporen worden voorzien, moeten concrete alternatieven zoals de aanleg van een tunnel of een specifieke constructie die geïntegreerd wordt in de groene valleien van Linkebeek onderzocht worden. Respect voor de biodiversiteit is daarbij essentieel;De plannen van het GRUP moeten gedetailleerd zijn. Praktische en esthetische voorzieningen om de perrons te bereiken (voor gehandicapten, ouderen, kinderen; aanpassing en verbreding van de trappen; voldoende parking voor voertuigen en fietsen), geluidsdempende voorzieningen, en groenvoorzieningen moeten worden aangegeven. Een aanpassing van de hoogteverschillen is ook vereist om de toegang tot de Kleindal, Lange Haagstraat, Kommandant Marissaldreef, Perkstraat en Hollebeekstraat te vergemakkelijken;Deskundigen stellen vast dat de impact van waterafvoer, vervuiling en trilling onderschat wordt. Verder overleg is nodig;De geluidsnormen van de World Health Organisation (‘WHO’) moeten worden gevolgd;De GSM-pyloon moet naar een andere locatie of moet vervangen worden door kleinere masten;De fietssnelweg mag de totale breedte van het project tussen de Kleiveldbrug en het station van Linkebeek niet vergroten.Naar aanleiding van het advies van de gemeente werd de scopingnota aangepast. Op 28/09/2020 bracht de gemeente opnieuw advies uit.De gemeente stelde vast dat volgende zaken in de scopingnota verwerkt werden:De overdekte sleuf van 100 meter wordt verzekerd;Het exploitatieschema werd opgenomen;De fietssnelweg zal de totale breedte van de inname van het project tussen Kleiveldbrug en het station van Linkebeek niet vergroten;Er is een akkoord om een werkgroep op te richten tussen TucRail en de gemeente om gedetailleerde plannen verder uit te werken. De gemeente stelde evenwel vast dat met volgende zaken geen rekening werd gehouden:Er wordt geen alternatief met 2 of 3 sporen onderzocht, er is geen onderzoek met de geluidsnormen die de WHO voorstelt, en er is geen nieuwe studie naar de waterafvoer;Het exploitatieschema stel dat tegen 2031 slechts 4 nieuwe treinen zullen worden voorzien: 2 richting de noord-zuid as en slechts 2 richting Etterbeek-Schuman;TucRail weigerde de nieuwe scopingnota aan de gemeenteraad en de GECORO voor te leggen;Het planteam stelt dat een goedkeuring van de scopingnota door het bestuur of de gemeente niet vereist is; de gemeente verzet zich formeel tegen de scopingnota;De GECORO heeft zich op dat moment al twee maal over de scopingnota gebogen en advies verleend.De gemeente besloot daarom dat het standpunt 27/01/2020 gehandhaafd blijft.In het kader van de opmaak van het GRUP en het plan-MER moest de gemeente Linkebeek tijdens de plenaire vergadering van 24 mei 2022 een advies uitbrengen.Dit punt werd geagendeerd op het college van 18 mei 2022 maar er kon op dat moment geen beslissing genomen worden bij gebrek aan consensus tussen de leden van het college.Artikel 107 van de Nieuwe Gemeentewet bepaalt dat in de randgemeenten het college van burgemeester en schepenen bij consensus beslist en dat bij gebrek aan consensus de zaak door de burgemeester aan de gemeenteraad wordt voorgelegd.In de gemeenteraad van 23 mei 2022 heeft de gemeente Linkebeek een negatief advies uitgebracht over het voorontwerp GRUP en het plan-MER met het verzoek rekening te houden met de volgende opmerkingen :De reeds in het verleden geformuleerde vraag om in het kader van het dossier een studie te verrichten omtrent de reële alternatieven dan deze van de voorgestelde 4 sporen.De opmerkingen van de Gecoro en de gemeentelijke diensten die tijdens de verschillende werksessies met Infrabel werden doorgegeven over de voorzieningen en inrichtingsalternatieven.Toevoegingen en verduidelijkingen in het kader van het MER.Er moet een koolstofbalans worden opgesteld om de ecologische impact van het project te verantwoorden.Op 13 januari 2023 heeft de Vlaamse Regering het ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘GEN-spoor (L124) en fietssnelweg (F207)’ voorlopig vastgesteld. De Vlaamse Regering zal pas een definitieve beslissing over het plan nemen na een openbaar onderzoek. Het openbaar onderzoek loopt van 7 februari 2023 tot en met 7 april 2023. In het kader van het openbaar onderzoek heeft de Vlaamse overheid de gemeente gevraagd zich uit te spreken over dit dossier.BeslissingArtikel 1De gemeente formuleert volgend advies inzake het ontwerp van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ’GEN-spoor (L124) en fietssnelweg (F207)' en plan-MER:Opmerkingen bij het ontwerp van plan-MER en het ontwerp van RUPHet ontwerp van planmilieueffectrapportage (plan-MER) ligt voor, alsook een ontwerp van het (grafisch plan bij het) GRUP.De opmerkingen in dit advies zijn gebaseerd op de documenten die via het digitaal loket beschikbaar worden gesteld naar aanleiding van het openbaar onderzoek : grups.omgeving.vlaanderen.be/r/GENspoor1241.1 Opmerkingen bij het GRUP1.1.1 Programma-alternatievenHet ontwerp omvat geen onderzoek naar programma-alternatieven. Er zijn geen programma-alternatieven met twee sporen onderzocht. Ook uit de scopingsnota blijkt niet waarom dit dergelijk alternatief niet haalbaar zou zijn. Er wordt in de scopingsnota gesproken van ‘te veel implicaties’ voor de exploitant, zonder dat inzichtelijk wordt gemaakt over welke implicaties het gaat, noch waarom deze implicaties praktisch onwerkbaar zouden zijn voor de exploitant. Het is noodzakelijk dat uitdrukkelijk wordt gemotiveerd waarom een alternatief met slechts 2 sporen niet mogelijk zou zijn (bijvoorbeeld via de invoering van het ERTMS-systeem, de aanleg van een twee sporen tussen het station Holleken en de grens met het Brussels Gewest, de aanleg van inhaalsporen bij stations, enz.).In dit verband herhaalt de gemeente Linkebeek haar vraag van 27 februari 2020 om een onafhankelijke studie uit te voeren naar de haalbaarheid van een alternatief met 2 sporen.De gemeente Linkebeek heeft dit verzoek herhaald in haar brieven van 17 november 2022 en 8 februari 2023 aan de federale minister van Mobiliteit - met het voorstel om een beroep te doen op een extern adviesbureau zodat deze onafhankelijke studie kan worden uitgevoerd.Met betrekking tot de doelstellingen van het GRUP rijst bovendien de vraag of deze getoetst werden aan de bevinden uit de studie “Telewerk en transportvraag: een evaluatie in het PLANET-model” [WP 06-20] van het Federaal Planbureau van 20 november 2020 en de publicatie “Vooruitzichten van de transportvraag in België tegen 2040” van 27 april 2022. Uit deze studies blijkt dat telewerk tot een daling van het treingebruik zal leiden. Het lijkt niet uitgesloten dat deze studie een nieuw licht werpt op de doelstellingen van het RUP. Het bestuur acht het daarom raadzaam om met deze studie rekening te houden en te motiveren hoe deze studie zich verhoudt tot de voorgenomen doelstellingen en in het bijzonder het voornemen om vier sporen te voorzien.Verder wijst de gemeente op tegenstrijdigheden in de motivering van het 4-sporen project. De toelichtingsnota (bijlage IIIa) bevat de volgende informatie: "De ICVI beslist om de lijnen 124 en 161 viersporig en niet driesporig te maken. Een derde spoor is theoretisch voldoende om het GEN-verkeer aan te kunnen, maar de raad van bestuur van de NMBS zegt voor Brussel geen oplossing te kunnen aanvaarden die het verkeer van regio's buiten een straal van 30 km rond Brussel zou bemoeilijken. De raad van bestuur van de NMBS verantwoordt vervolgens het viersporig maken onder meer met de bedoeling om een regelmatiger passage van IC- en IR-treinen mogelijk te maken "terwijl in het ontwerp van milieueffectenbeoordeling (bijlage V) de tabellen 4.23, 4.24 en 4.25 een toename van het aantal rechtstreekse treinen (IC- en P-treinen) aangeven van maximaal 110 treinen per dag in 2021 tot 120 treinen per dag in 2022. De geboden motivering maakt dan ook onvoldoende inzichtelijk waarom een uitbreiding naar 4 sporen vereist zou zijn.1.1.2 Voorkeursalternatieven en inrichtingsalternatievenHet voorgestelde GRUP is bedoeld om de uitvoering van het GEN mogelijk te maken voor de spoorweglijn L124 op het Vlaams grondgebied en om tevens de aanleg van de fietssnelweg F207 mogelijk te maken langsheen deze spoorlijn. Het voorgenomen plan wordt opgebouwd uitgaande van het voorkeursalternatief voor zowel de spoorlijn als de fietssnelweg. De alternatieven die in het ontwerp (GRUP en MER) worden voorgesteld stemmen niet overeen met de alternatieven die tijdens de overlegvergaderingen herhaaldelijk werden aangebracht vanuit de gemeente Linkebeek.De gemeente Linkebeek verzoekt om de door haar voorgestelde alternatieven te bestuderen en te bespreken aan de hand van plannen en doorsneden. Bij gebrek aan deze elementen kan de effectbeoordeling van de alternatieven in het MER niet als geldig en toereikend worden beschouwd.Tijdens de vergadering van 17 maart 2022 werd ook overeengekomen dat, om het proces van het project niet te vertragen, de nodige aanpassingen aan het MER en het GRUP zouden worden aangebracht om tegemoet te komen aan de verzoeken (mogelijke opties) van de gemeente Linkebeek.De gemeente Linkebeek heeft deze verschillende alternatieven toegelicht en de haalbaarheid ervan met schetsen aangetoond. Deze alternatieven versterken volgende vooropgestelde doelstellingen van het project :Het optimaliseren van de bestaande haltes langsheen het tracé door nieuwe halte-infrastructuur te voorzien aan de bestaande stations om zo meer plaats en comfort te bieden. Zo kan er nieuwe parkeerruimte voor zowel fietsers als voertuigen voorzien worden.Het verbeteren van het openbaar domein t.h.v. het spoor. Ten gevolge van het verbreden van het spoor zal op sommige plaatsen het openbaar domein aangepast, verlegd of verbreed moeten worden. Voorbeelden hiervan zijn bruggen over het spoor die verbreed moeten worden, … Tevens zullen verbeterde toegangen worden voorzien, fietsenstallingen, het scheiden van verschillende vervoersmodi enz.Inzetten op de landschappelijke inpassing en buffering van de spoorweg ten aanzien van de omliggende gebieden en functies. Er zal gezocht worden naar manieren om de geluidoverlast te verminderen bv. door geluidsschermen en -bermen. Op basis van de beschikbare ruimte kunnen verschillende geluidswerende maatregelen worden voorgesteld. Daarnaast wordt in deze zone de kans geboden voor de ontwikkeling van een hoogwaardige groene verbinding langsheen de spoorlijn.De bovenvermelde doelstellingen moeten volgens dit inzicht leiden tot een verbetering van de bestaande situatie. In het bijzonder moet de grote landschappelijke waarde (het beschermd gebied rond de Perkhoeve en beschermde beekvalleien) van het te doorsnijden gebied gevrijwaard worden, en moeten de natuurgebieden ten oosten en ten westen van de spoorlijn beter worden verbonden. Dit is totaal niet het geval in de huidige plannen. Er is één bestaande faunapassage in het veld tussen Sint-Genesius-Rode en Linkebeek, en één ontoereikend ontwerp voor een ecopassage ter hoogte van de Verrewinkelbeeken. Voor het overige bestaat er nog te veel onduidelijkheid over het precieze aantal faunapassages, en locatie(s) en de inrichting ervan. Bovendien getuigen de plannen van een onaangepast ontwerp met een overdreven gebruik van beton, muren, verharding en zonder aanpassing aan het karakter van de omgeving.Volgende punten zijn daarbij cruciaal: Station LinkebeekEen station is een ontmoetingsplaats en geen somber plein met betonnen structuren. Een nieuwe esplanade moet een plaats zijn die comfort en veiligheid biedt die een plaats van ontmoeting vormt in Linkebeek. Dit kan door een veranderde inrichting met ruimte voor groen, voor aangenaam verpozen en met een kunstzinnige aanpak:Om meer veiligheid te bieden is de herinrichting van het bestaande plateau en de brug noodzakelijkDe fietspaden in de Stationsstraat en de Horzelstraat moeten afgescheiden zijn van de weg;Verbeterde zichtbaarheid van busstops;Oversteekplaatsen voetgangers;Een minder hoekig en breder plateau met een aangepaste vorm waarvan niet alle zijden afgebakend worden met een muur. Hierbij moet voldoende plaats voorzien worden voorDe aansluiting van de FSW met het bestaande fietsnetwerk (kruising gelijkvloers van FSW met Godshuizenlaan), deze dient aan de oostzijde te blijven zodat het talud en de trap vanaf Kasteeldreef in hun huidige staat behouden blijvenGroenvoorzieningen met bankenBijkomende plaats voor het terras van de City BarVoldoende fietsparkingRuimte voor Kiss & RideLange hellende vlakken naar de perrons moeten worden vermeden, de geplande hellingen aan de zijkanten van de spoorwegen kunnen worden ontwikkeld tot een helling die wordt gevormd door verschillende opeenvolgende hellingenAan de zijde van de Maassquare moet een extra groenperk voorzien worden (cf. Energie- en Klimaatpact)Aan de kant van de Maassquare kan gelijkvloers een extra toegang tot het perron worden voorzien voor reizigers met een handicap.Vallei Verrewinkelbeek en KleindalDe verbreding van het talud aan de oostzijde, zonder keermuren, met boogbrug ter hoogte van huidige tunnel om FSW aan oostzijde mogelijk te makenDe herinrichting van de bestaande tunnel als nieuwe ecotunnel en de aanleg van een nieuwe tunnel voor wegverkeer tussen de benedenloop van Bloemhof en KleindalDe herinrichting van het onderste gedeelte van de vallei Kleindal met het blootleggen van de beek, gespreide water/overstroombekkens, de aansluiting van de voetweg OplinkebeekWijziging van het reliëf van de Kleindal met behoud van de valleikarakter van het gebiedVerlenging van de aansluiting met de FSW om deze te verbinden met het bestaande fietsnetwerk onderaan de vallei van de Verrewinkelbeek/Linkebeek. Dit zal een veiliger verbinding aanbieden met de fietsknooppunten dan via de Zavelstraat.Aansluiting Marissaldreef/Kleindal/Langehaagstraat/KleiveldHet verplaatsen van de brug Kleiveld, zo ver mogelijk naar het noorden en zo breed als nodig om de aansluiting te voorzien tussen Kleiveld/Langehaagstraat/Kleindal/Marissaldreef.De brug (of overdekte sleuf) moet met een klein talud en begroening ingepast worden.De weg moet ook de doorgang van landbouwmachines toelaten.De FSW kan op een bovenste deel van de Kleindal met een fietsstraat gerealiseerd worden. Om veiligheidsredenen wordt gevraagd de FSW aan de noordzijde van de brug af te scheiden van het autoverkeer en niet langer via een fietsstraat te realiserenDe realisatie van een ecopassage om de velden aan het Kleindalpad te verbinden met de natuurgebieden die aansluiten op het BankveldStation 't HollekenBrug Hollebeekstraat: de bouw van een nieuwe brug naast de bestaande brug; daarna wordt de bestaande brug afgebroken en de nieuwe brug verbreed om voldoende ruimte te creëren voor bus, fiets en voetgangerDe herinrichting van de wegenis aan beide zijden; het is belangrijk om de juiste inpassing van de wegenis ter plaatse te bestuderenParkeerplaatsen voor auto's aan beide zijden van het spoor; een degelijke fietsstallingen op de verbrede brug/kort plateau (of evt aan beide zijden)Hellende vlakken aan de westzijde en oostzijde: de inrichting in verschillende hellingen in het talud om de visuele impact te verminderenDe inpassing van de FSW aan de oostzijde en rekening houdend met de hoogte van de brug, van de trap en de toegang tot het perronDe perrons komen tot zo dicht mogelijk bij de brug Hollebeekstraat en de aanleg van een toegangsweg vanaf de Perkstraat tot de verschillende perronsDe toegankelijkheid van het midden perron voor BPM : met een dalend helling naar de Perkstraat (geen hellend vlak of trap bij brug Hollebeekstraat) of de bouw van een lift bij de brug van de HollebeekstraatFSWDe FSW zal worden aangelegd volgens de voor deze infrastructuur geldende codes en normen, waardoor een snelle aansluiting van de dorpskernen mogelijk is.Niettemin is het, gezien de ligging van het project, van belang de realisatie van deze infrastructuur in overweging te nemen om de kans te grijpen de visie van het project Nationaal Park Brabantse Wouden te verrijken.Dit zou kunnen gebeuren via :de oprichting van een "iconische" structuur aan het station Linkebeek. Deze structuur moet een kenmerkend punt vormen die de overgang en de band tussen het Vlaamse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de schijnwerpers plaatst. Het zou eveneens een fietservaring opleveren tussen de bomen.Op het zuidelijke traject, te midden van de velden en het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Omgeving Perckhoeve’, wordt verzocht het FSWparcours zodanig te herzien dat het zoveel mogelijk het natuurlijke niveau (maaiveld) volgt en rechtstreeks uitzicht op de omgeving kan biedenDe gemeente benadrukt dat het GRUP verregaande en onomkeerbare gevolgen heeft voor de ruimtelijke structuur van de gemeente, de mobiliteit, de landschapsbeleving, de gebruiksvriendelijkheid van de infrastructuur, de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de gemeente, alsook voor de bestaande en beoogde natuurwaarden. De gemeente acht het daarom cruciaal dat haar voorstellen, die de impact van het plan op voornoemde aspecten aanzienlijk zullen temperen, opgenomen worden in het GRUP. De gemeente verzoekt in dit verband dat al deze alternatieven worden onderzocht. De voorstellen van de gemeente betreffen essentiële planopties die op planniveau moeten worden onderzocht en verankerd moeten worden in de stedenbouwkundige voorschriften en het grafisch plan (zie bv. RvS nr. 227.428 van 16 mei 2014; RvS (10e k.) nr. 217.133, 6 januari 2012).Alleen door de alternatieven verordenend vast te leggen in het GRUP, wordt gegarandeerd dat de aangehaalde doelstellingen optimaal en op een rechtszekere wijze worden gerealiseerd, en dat de ongunstige effecten op de gemeente en haar inwoners worden gematigd.1.1.3 Beschermd landschapHet grafisch deel van het ontwerp van het GRUP voorziet de afbakening binnen het gebied van het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Omgeving Perckhoeve’. Deze rechtstreekse inname in het beschermde landschap werd in de beschrijving van het GRUP geanalyseerd in de landschappelijke impact, maar werd niet expliciet genoemd als een verzoek om een deel van het beschermde gebied te wijzigen.De gemeente Linkebeek verzoekt dat voor het beschermde gebied de toezichthoudende instanties in de mogelijkheid worden gesteld om advies uit te brengen over het ontwerp en over de eventuele herdefiniëring van de grenzen van het beschermde gebied.In het aanvullend dossierstuk - bijlage 17, neemt de gemeente Linkebeek kennis van het door het Agentschap Onroerend Erfgoed geformuleerde advies van 17 juni 2022. De gemeente Linkebeek heeft vragen bij de vorm van dit advies, het betreft eerder het resultaat een mailwisseling dan een besluit van de bevoegde organen of commissies. De gemeente betwist het uitgebrachte advies, waarin het karakter van het project op het geklasseerde landschap als "beperkte inname" wordt aangegeven.1.2 Opmerkingen bij het plan-MER1..2.1 HypotheseHet ontwerp omvat een exploitatieschema voor treinverkeer voor reizigers en goederentreinen. Dergelijk schema laat toe de milieueffecten beter in te schatten. De gemeente Linkebeek heeft voor de studie van het plan-MER akte genomen van de veronderstellingen in de tabellen 4.24 en 4.25, voornamelijk met betrekking tot geluid, trillingen, licht, lucht, bodem enz. De gemeente Linkebeek vraagt om in de studie een exploitatieregeling voor goederentreinen te specifiëren. De studie moet onder meer betrekking hebben op de exploitatietijden, de frequentie van de exploitatie, het type rollend materieel. Dit om het kader voor de exploitatiebeperkingen vast te stellen. De gemeente Linkebeek eist dat de hypotheses die in het plan-MER, met betrekking tot de goederentreinen, als strikte voorwaarden worden opgenomen bij het verlenen van een eventuele Omgevingsvergunning. Bij gebreke hieraan zouden de aannames omtrent de exploitatieregeling in het ontwerp van MER incorrect kunnen blijken te zijn, waardoor ook het onderzoek m.b.t. tal van disciplines in het MER op de helling zou komen te staan.1.2.2 MobiliteitIn het ontwerp van plan-MER wordt onderzoek gedaan naar de impact van het GRUP op de mobiliteit. Daarbij worden zowel de verkeersstromen die het plan zal genereren als de gevolgen voor parkeren onderzocht. De ontwikkelingen die in het GRUP worden voorzien, zullen volgens de schatting van het plan-MER leiden tot een toename van 31% meer reizigers in het station van Linkebeek, en 41% meer reizigers in het station Holleken (tevens gelegen op het grondgebied van Linkebeek). Het plan-MER neemt aan dat de toenames in reizigersaantallen niet automatisch tot een toename van het gemotoriseerd verkeer zouden leiden. De reden hiervoor is dat NMBS/Infrabel mikt op een sterke ‘modal shift’ van het autogebruik naar alternatieve vervoersmodi (te voet/per fiet/openbaar vervoer) voor het voor- en natransport. Dit blijkt uit het parkeeraanbod dat wordt voorzien. Het aantal kiss&ride bewegingen zou daarentegen wel meegroeien en niet gestuurd worden door het beperkte parkeeraanbod, en in dezelfde verhouding stijgen als het aantal reizigers. Uit parkeeronderzoek Sint-Genesius-Rode uit 2011 blijkt dat 23% van de reizigers wordt afgezet aan het station. Op heden zijn er ter hoogte van het station van Linkebeek 115 parkeerplaatsen. Deze bevinden zich zo goed als allemaal op het openbaar domein, namelijk de straten te Linkebeek en Ukkel rondom het station. In de toekomst zouden de 31 parkeerplaatsen in de Sophoralaan te Ukkel vervangen worden door 83 parkeerplaatsen op de overdekte sleuf te Ukkel, dit onder voorbehoud van de ligging van de fietssnelweg. De aanleg van de parkeersleuf in functie van de 83 parkeerplaatsen wordt evenwel niet in het GRUP voorzien, en ligt integraal op het grondgebied van de gemeente Ukkel (Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Op heden is de heraanleg van de parkeersleuf nog niet vergund.Voor station het Holleken is er op heden een aanbod van 8 parkeerplaatsen. Volgens het plan-MER zouden er evenwel maximaal 10 à 20 bijkomende parkeerplaatsen worden voorzien in de toekomst. Het plan-MER bepaalt dat een stijging van het aantal parkeerplaatsen naar maximaal 28 parkeerplaatsen “kan”, maar nog niet vastligt. De teneur is dat een beperking van het aantal parkeerplaatsen een sturende werking zou hebben, waardoor geen verdere toename van gemotoriseerde bewegingen van en naar station het Holleken worden verwacht.De gemeente acht een toename van het aantal treinen die stoppen aan de halte Linkebeek en Holleken zeer wenselijk. Toch rijzen er ernstige vragen over het parkeeraanbod.In de eerste plaats lijkt het plan-MER uit te gaan van een stijging van het aantal passagiers ingevolge de uitbreiding van het GEN-netwerk en ingevolge een bijhorende stijging van de frequentie van de treinen. De frequentie van de treinen lijkt evenwel niet vast te liggen, waardoor aannames over het bijkomend aantal passagiers een te lage inschatting zouden kunnen blijken te zijn.In de tweede plaats neemt het plan-MER zonder meer aan dat het parkeeraanbod op heden zou volstaan. Toch blijkt dat de parkeerdruk van de stations te Linkebeek onder de huidige situatie quasi volledig op de omliggende straten wordt afgewenteld. Het is dan ook eerder twijfelachtig dat een loutere bestendiging van de huidige verhouding tussen het aantal reizigers en het parkeerplaatsen in de toekomst geen onaanvaardbare parkeerhinder zal veroorzaken.In de derde plaats moet worden vastgesteld dat het plan-MER op nog een aantal andere aannames rust waarvan het niet zeker is of ze (zullen) stroken met de werkelijkheid. Zo gaat het plan-MER ervan uit dat een ‘sterkte model shift’ gerealiseerd zou worden, waardoor het aantal benodigde parkeerplaatsen niet in verhouding met het aantal reizigers zou stijgen. Verder zou het beperkte aanbod van parkeerplaatsen sturend werken.Het is echter niet aangetoond dat deze twee aannames realistisch zijn. Van een ‘sterke modal shift’ is vooralsnog geen sprake. Het is daarenboven niet zeker dat een verhoging van het aantal parkeerplaatsen, waarbij de verhouding tussen het aantal parkeerplaatsen en het aantal reizigers gelijk blijft, zal volstaan. Het is immers reeds onzeker dat de huidige verhouding reizigers/parkings volstaat. Bovendien is het goed mogelijk dat een toename van het aantal reizigers tot exponentieel meer parkeervraag leidt, waardoor een bestendiging van de verhouding reizigers/parkings onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving zal teweegbrengen.Ook de stelling dat een beperkt aantal parkeerplaatsen tot gevolg zou hebben dat een station minder wagens aantrekt, wordt niet aannemelijk gemaakt, en is op zijn minst contra-intuïtief. Het is daarentegen wél aannemelijk dat een beperking van het aantal parkeerplaatsen de parkeerdruk op de straten in de omgeving van het station aanzienlijk zal verhogen.Hieruit volgt dat het aantal benodigde parkeerplaatsen voor station Linkebeek en station Holleken vermoedelijk ernstig wordt onderschat.In de vierde plaats stelt het bestuur vast dat voor geen van beide stations vaststaat dat er (voldoende) bijkomende parkeerplaatsen zullen worden voorzien. Voor het station van Linkebeek blijkt dat het bijkomend aantal parkeerplaatsen moet worden voorzien op de sleuf. Deze sleuf is echter gelegen op het grondgebied van Ukkel (Brussels Hoofdstedelijk Gewest), en is bovendien afhankelijk van de thans onzekere ligging van de fietssnelweg. De vraag rijst of de aanvraag voor de heraanleg van de sleuf wel voldoende rekening houdt met de opties voor de fietsroute in het kader van het GRUP zijn voorgesteld. Bovendien is het in het licht van voorgaande opmerkingen niet zeker dat de heraanleg van de sleuf zal volstaan om de parkeerdruk volledig op te vangen. Ook voor station Holleken bestaat er geen enkele garantie dat de beperkte toename van hetaantal parkeerplaatsen (met 10 à 20 plaatsen) überhaupt zal worden verwezenlijkt.Voorgaande vaststellingen nopen tot de conclusie dat de effectbeoordeling op het vlak van mobiliteit en parkeren voorlopig niet volstaat om het besluit te schragen dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving zal hebben.Het bestuur verzoekt daarom dat meer duidelijkheid wordt geboden omtrent het mobiliteitsaspect, zodat met zekerheid kan worden besloten dat de mobiliteitsimpact aanvaardbaar zal zijn.Met betrekking tot het aspect mobiliteit, dient de gemeente verder op te merken dat het thans onzeker is of de fietssnelweg aansluiting zal kunnen vinden op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het nut van de fietssnelweg is afhankelijk van de mogelijkheid om aan te sluiten op het fietsnet van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hierover moet duidelijkheid komen voordat het plan voorlopig wordt vastgesteld.Thans is het ook niet zeker of de bruggen Kleiveld en Hollebeekstraat voldoende breed zullen worden voorzien voor het kruisen van vrachtwagens, bussen en landbouwvoortuigen. De wegen aan weerszijden van de bruggen moeten voorzien worden van een voldoende ruime draaicirkel.Voor de gemeente Linkebeek is het tot slot cruciaal dat het GRUP gepaard gaat met maatregelen die een vlotte mobiliteit in de stationsomgevingen en een afdoende verbinding met modi van openbaar vervoer garanderen. Bijzondere aandacht moet tevens uitgaan naar de toegankelijkheid van de stations voor mindervaliden, ouderen en families met kinderen, waardoor zachte hellingen moeten worden aangebracht. In dit verband wenst het bestuur ook nog te benadrukken dat de aansluiting Kleindal/Kleindalpad voldoende aandacht verdient en dat de gekozen planopties met bijhorend milieueffectonderzoek voldoende gedetailleerd dienen te zijn.1.2.3 Geluid en trillingenIn het plan-MER wordt gewezen op Europese richtlijn 2002/49/EG inzake de evaluatie en de beheersing van het omgevingslawaai. Daarnaast wordt een overzicht geboden van diverse geluidsnormen. Onder meer komen de algemene milieukwaliteitsnormen van Vlarem II aan bod. Voor woongebied gelden volgens de milieukwaliteitsnormen van Vlarem II maxima van 45 dB(A) overdag, 40 dB(A) ’s avonds en 35 dB(A) ’s nachts. Ook de niet-bindende richtlijnen uit de discussienota milieukwaliteitsnormen omgevingslawaai, die aanzienlijk soepeler zijn dan de algemene milieukwaliteitsnormen, komen aan bod. Deze worden als referentiewaarden gehanteerd. Verder wordt in het plan-MER gewezen op de aanbevelingen van de Europese “Work Group Health and Socio-Economic aspects” die een correctie van 7dB aanvaardbaar acht op spoorverkeer, en naar de richtlijnen “Environmental Noise Guidelines for the European Region 2018” van de WHO. Uit dit laatste document blijkt alvast dat hinder boven Lden 55 dB(A) groter wordt.Het toetsingskader dat in het plan-MER gebruikt wordt, gaat op basis van de discussienota milieukwaliteitsnormen omgevingslawaai uit van 67 Lden dB(a) en Lnight 57 dB(A) voor nieuwe spoorwegen langs bestaande bewoning, en zelfs van 73 Lden dB(a) en Lnight 63 dB(A) voor bestaande spoorwegen langst bestaande bewoning. Het gaat om aanzienlijk laksere normen dan de milieukwaliteitsnormen van Vlarem II en de aanbevelingen van de WHO. Desondanks worden deze laksere normen in het plan-MER als referentiewaarden gebruikt.Het plan-MER wijst er verder op dat de gevolgen van het plan op het vlak van geluid sterk afhangen van de evolutie van het omgevingsgeluid voor en na de uitvoering van het plan.Volgens de metingen die werden gedaan wordt in de huidige situatie voldaan aan de algemene milieukwaliteitsnormen van Vlarem II. Ook aan de veel soepelere referentiewaarden wordt op heden voldaan.Wanneer in het plan-MER de toekomstige geluidshinder wordt berekend, worden nog uitsluitend nog de referentiewaarden van 67 Lden dB(a) en Lnight 57 dB(A) voor nieuwe spoorwegen langs bestaande bewoning gebruikt. Een toets aan de strengere algemene milieukwaliteitsnormen of de aanbevelingen van de WHO ontbreekt. De gemeente acht het wenselijk dat deze lacune verholpen wordt.De gemeente wijst ook op een gebrek aan duidelijkheid of een gebrek aan informatie met betrekking tot de studie waarin de huidige (2021) en de toekomstige geluidsniveaus worden vergeleken. Het GRUP of het MER bevatten geen plan met de locatie van de verschillende geluidswerende maatregelen die worden uitgevoerd om de voorziene maatregelen te bereiken. Het overzichtsplan moet in dit stadium van de procedure worden verstrekt.Daarnaast stelt de gemeente vast dat tal van onzekere parameters de berekening van de toekomstige geluidsbelasting hebben bepaald. Zo wordt aangenomen dat treinen in de toekomst geluidsarmer zullen zijn, dat een verhoging van de snelheid zal worden gecompenseerd door een verkorting van de passagetijd, dat de remmen van goederentreinen zullen worden vervangen door minder luidruchtige remmen e.d. Evenwel rijst de vraag of deze aannames niet voorbarig zijn, nu de plannende overheid geen zeggenschap heeft over de types treinen, de remmen die worden gebruikt etc. Te vrezen valt dat wanneer al deze onzekere parameters uit de berekening worden gehaald, de geluidsimpact veel hoger zal zijn dan op heden blijkt uit het plan-MER.Het ontwerp van plan-MER verwijst op pagina 145 naar prognoses van de NMBS omtrent het stijgend aantal voertuigkasten dat TSI-conform is, omdat meer gebruik zou worden gemaakt van de nieuwe M7 treinstellen. Deze prognoses laten echter niet toe te besluiten dat de treinen in de toekomst fundamenteel geluidsarmer zullen zijn, zoals in het ontwerp van plan-MER wordt aangenomen. Nog los van het feit dat het om loutere prognoses uit het verleden gaat (tot 2021), die bovendien ook in volume zeer beperkt stijgen (iets meer dan 2%), wordt niet aangetoond dat deze moderne treinstellen van het type M7 stiller zijn dan de treinen die thans worden ingezet, noch dat het aantal treinen van het type M7 zal toenemen of het gebruik van luidere treinmodellen zal afnemen op de lijn in kwestie.De gemeente verzoekt daarom dat een bijkomende berekening wordt gemaakt waarbij gebruik wordt gemaakt van de milieukwaliteitsnormen van Vlarem II en de richtlijnen van de WHO, en dat voor elk normenkader ook een berekening wordt gemaakt waarbij geen rekening wordt gehouden met onzekere milderende effecten die buiten de bevoegdheid van de plannende overheid vallen.Bijkomend acht de gemeente het essentieel dat de geluidshinder die zal optreden ingeval een overkapping of een overdekte sleuf met overkapping wordt voorzien, nauwkeurig in kaart wordt gebracht. Dit is op heden niet het geval, waardoor het onzeker is of dit inrichtingsalternatief geen aanzienlijk gunstigere milieueffecten zal hebben. Het bestuur is van oordeel dat dergelijke overkapping of een overdekte sleuf met overkapping een gunstig effect zal hebben op de geluidsdruk, waardoor bijkomend onderzoek aangewezen is.Wat betreft de te verwachten trillingen wenst de gemeente er tevens op te wijzen het plan-MER aanneemt dat de toestand met betrekking tot de trillingen zal verbeteren omdat dat de toekomstige materiële evoluties beterschap zullen brengen. Ook hier geldt wat reeds werd opgemerkt met betrekking tot het onderzoek naar het geluid: deze evoluties zijn vooralsnog erg onzeker, waardoor ook de berekening een resultaat geeft dat gunstiger is dan de werkelijkheid. Er dient een berekening te gebeuren zonder deze hypothetische evoluties. De gemeenteraad merkt ook op dat de informatie over de geluidsbelastingstudies (tabel 4.27) hiaten vertoont. Er wordt verzocht om deze tabel te herzien zodat alle woningen die zich in de omtrek bevinden (bijv. Maassquare, Kleindalpad, ...) erin worden opgenomen.In de geluids- en trillingsbelastingstudies (paragraaf 4.3.7) merkt de gemeente ook op dat het referentiemeetpunt is verplaatst, maar dat de beschrijving van de nieuwe locatie niet nauwkeurig genoeg is. De gemeente is ook van mening dat een extra meetpunt moet worden voorzien in de Kleindal, in de woning die op minder dan 10 meter van de toekomstige sporen zou liggen.1.2.4 LuchtHet plan-MER lijkt geen rekening te houden met de emissies van dieseltreinen die zich nog steeds op het gegeven traject verplaatsen. Dieseltreinen brengen emissies teweeg die invloed kunnen hebben op het deelaspect lucht. Op heden is niet duidelijk of het aantal (diesel)goederentreinen zal toenemen, noch wat de eventuele uitstoot hiervan is of zal zijn. Er wordt in het ontwerp van plan-MER weliswaar aangegeven dat de lijn thans beperkt gebruikt wordt door goederentreinen, maar er zijn weinig garanties dat dit ook zal blijven. Het is ook niet duidelijk waaruit wordt afgeleid dat het aantal goederentreinen ingeval van spoorwerken beperkt zou blijven tot maximaal 8 per week voor beide richtingen. Het lijkt dan ook aangewezen dat dit mee in het onderzoek wordt betrokken. 1.2.5 BodemHet plangebied kent op het grondgebied van de gemeente Linkebeek ter hoogte van de bestaande spoorwegen een relatief grillig reliëf. De specifieke eigenschappen van dit landschap hebben tot gevolg dat planopties zorgvuldig moeten worden afgewogen in het licht van lokale reliëfwijzigingen. Zoals de GECORO ook meermaals heeft aangewezen, is het van groot belang dat het plan gedragen wordt door precieze maatvoering. Het GRUP dient met andere woorden zekerheid te bieden dat de gekozen opties gelet het reliëf mogelijk zijn. Zelfs beperkte wijzigingen kunnen bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat de kruising met de Hollebeekstraat volledig anders geconcipieerd moet worden. Uit de beschikbare informatie komt niet altijd even duidelijk naar voor dat het plan zich afdoende rekenschap geeft van deze lokale reliëfverschillen. Het GRUP kan niet voorlopig worden vastgesteld zolang er geen absolute zekerheid bestaat over de technische haalbaarheid van de voorgenomen planopties.In de toelichting (bijlage IIIa - punt 5.2.1) wordt ook gewezen op de structurele verontreiniging die inherent is aan de exploitatie van de spoorlijn: "De slijtage van de elektrische leiding kan mogelijk gezorgd hebben voor een emissie van koper- en zinkdeeltjes die in de omgeving van het spoor terechtkomen. Andere bronnen die in het verleden verontreiniging konden veroorzaken zijn het aangebracht opvulmateriaal (zoals ballast) of onderhoudsproducten (voornamelijk herbiciden)." In het ontwerp-MER worden geen maatregelen genoemd om deze oorzaken van verontreiniging weg te nemen, dit element van het dossier moet worden herzien.1.2.6 WaterUit het plan-MER komt naar voor dat infiltratie van hemelwater door de realisatie van het plan problematisch kan blijken te zijn door de bijkomende verharding die wordt voorzien. In het projectgebied bevinden zich ook waterlopen die gevoelig zijn voor overstroming. Voor de gemeente Linkebeek is het uiteraard van essentieel belang dat er zekerheid over bestaat dat het plan geen wateroverlast of andere problemen met de waterhuishouding zal veroorzaken op haar grondgebied. Er moet om deze reden duidelijkheid worden geboden over de precieze locatie en inrichting/omvang van eventuele infiltratiezones en/of overstromingszones. Zonder duidelijk omlijnde randvoorwaarden op dit punt kan het plan geen doorgang vinden. De gemeente merkt verder op dat uit het dossier niet blijkt dat er coördinatie is met Farys, dat instaat voor verschillende aspecten van de waterhuishouding te Linkebeek. Daarom verzoekt de gemeente dat overleg wordt voorzien met Farys, en dat er gecoördineerde studies worden gevoerd naar impact van de spoorinfrastructuur op de waterhuishouding van de omgeving.1.2.7 BiodiversiteitBlijkens het plan-MER zouden binnen het plangebied vijf faunapassages worden voorgenomen. Uit de plannen die thans voorliggen en de gevoerde besprekingen blijkt echter dat slechts één bestaande faunapassage in het veld tussen Sint-Genesius-Rode en Linkebeek, en één (weinig overtuigend) ontwerp voor een ecopassage ter hoogte van de Verrewinkelbeek zouden worden voorzien. Dit volstaat niet. Op deze manier wordt de barrièrewerking van het plan versterkt, en dreigt er onvoldoende verbinding te bestaan tussen de groene gebieden westelijk en oostelijk van het plangebied. De gemeente is van oordeel dat er voldoende ecopassages moeten worden voorzien waardoor het karakter van de omgeving maximaal behouden blijft, en indien mogelijk verbeterd wordt. Daartoe moet een klaarder zicht worden geboden op de ecopassages die effectief voorzien zullen worden. Ook moet de kwaliteit van de ecopassages verzekerd worden op plan-niveau. In dit verband rijst tevens de vraag naar de opportuniteiten om voor het Kleindalpad en de fietssnelweg een sleuf te voorzien die tevens als ecopassage zou kunnen fungeren. Hierover wordt onvoldoende duidelijkheid geboden.Het bestuur stelt daarnaast vast dat het huidig geluidsniveau in de omliggende weiden en bossen al redelijk hoog is, met name 45 dB(A). Volgens het plan-MER zou een daling optreden van de geluidsniveaus door het gebruik van stiller materiaal. Zoals bij de bespreking van het onderdeel geluid en trillingen reeds werd opgemerkt, is het echter lang niet zeker dat dit stiller materiaal effectief ingang zal vinden. Dit gegeven ligt ook buiten de bevoegdheid van de plannende overheid, waardoor in het kader van voorliggend plan ook geen enkele zekerheid kan worden geboden over het toekomstig gebruik van stiller materiaal. Bijgevolg is het onzeker of de voorspelde daling van de geluidsniveaus voor de fauna binnen het plan en in de ruimere omgeving een correcte aanname is.Wat betreft de stikstofdeposities die onderzocht werden in het kader van de passende beoordeling, wenst het bestuur op te merken dat geen rekening werd gehouden met de emissies van dieseltreinen op het betrokken traject. Bovendien rijst de vraag of het bijkomend aantal autoverkeersbewegingen ter hoogte van het station van Linkebeek correct werd ingeschat. In de passende beoordeling is er sprake van ca. 100 nieuwe voertuigbewegingen per dag, maar dit lijkt geenszins te stroken met de aannames omtrent het bijkomend aantal voertuigbewegingen zoals opgenomen onder het aspect mobiliteit in het plan-MER, nu ogenschijnlijk geen rekening wordt gehouden met de toename van kiss&ride verplaatsingen, die (nog los van het parkeerverkeer) op een verhoging met 156 voertuigverplaatsingen per dag worden geschat. Bovendien geldt ook hier de opmerking dat het niet aangetoond is dat het aantal voertuigverplaatsingen in verhouding met het aantal reizigers zal toenemen. Het lijkt alvast niet uitgesloten dat een groter aantal reizigers tot een exponentiële toename van het aantal voertuigverplaatsingen zal leiden.Voor de passende beoordeling moet verder dezelfde opmerking worden gemaakt omtrent de geluidsverstoring. Er wordt een daling van de geluidsniveaus verwacht, maar deze lijkt uitsluitend het gevolg van het gebruik van stiller (spoor)materiaal. Het gebruik van dergelijk materiaal blijft evenwel een onzekere factor.Wat betreft het aspect van biodiversiteit verzoekt de gemeente dat adviezen worden ingewonnen aan het Agentschap Natuur & Bos en aan het Brussels Instituut Milieubeheer, en dat gecoördineerde studies naar de impact op biodiversiteit worden gevoerd. Hierbij dient o.m. bijzondere aandacht uit te gaan naar de impact op en de verenigbaarheid met het project “Brabantse Wouden”, dat connectiviteit in het landschap beoogt te brengen.Met betrekking tot het onderzoek naar de fauna, moet worden opgemerkt dat het onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuispopulaties en beschermde vogelsoorten bijzonder summier is. Nochtans genieten alle vleermuizen van de strikte bescherming van bijlage 1, categorie 3 van het Soortenbesluit. Onder meer ter hoogte van het station van Linkebeek kan het plan de aanwezige vleermuispopulaties negatief beïnvloeden. Het gevoerde MER-onderzoek maakt onvoldoende inzichtelijk waarom er geen betekenisvolle impact zou zijn op de vleermuispopulaties in en rondom het plangebied.1.2.8 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologieVoor de gemeente is het van groot belang dat de landschappelijk waarden van haar grondgebied maximaal worden gevrijwaard. De landschappelijke inpassing van het plan is noodzakelijk om een visuele barrièrewerking tegen te gaan. Het plan dreigt anders een amalgaam van beton, verharding en muren teweeg te brengen op het grondgebied van de gemeente, zonder aanpassing aan het landschap. Het plan grenst aan, en overlapt deels met, het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Omgeving Perckhoeve’. De huidige spoorlijn ligt volgens het plan-MER hier verzonken in het landschap. De bijkomende spoorwegen zou tevens verzonken liggen. Hetzelfde geldt voor de fietssnelweg, die ofwel in het landschap verzonken ligt, dan wel op het maaiveld wordt voorzien. Een overkapping zou in deze omstandigheden geen meerwaarde hebben.Ook een overkapping ter hoogte van station Holleken zou volgens het plan-MER dominanter aanwezig zijn in het landschap dan het basisplan.Wat betreft het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Wijnbrondal’ dat zich ten zuidwesten van de spoorlijn ter hoogte van Linkebeek station situeert, merkt het plan-MER op dat de visuele interferentie met het landschap verwaarloosbaar is, maar dat in het inrichtingsalternatief van de fietssnelweg langs de oostzijde van het spoor een visuele interferentie volledig zou wegnemen. Daar tegenover zou staan dat de landschappelijke impact van de fietssnelweg wanneer die start aan de oostzijde iets groter zou zijn nu een aankraging moet worden voorzien.Een overkapping van de spoorweg ter hoogte van Bloemhof/Kleindalstraat zou volgens het plan-MER tevens een grotere visuele impact hebben dan het basisplan, en daardoor niet wenselijk zijn.Een overkapping van de spoorweg oostelijk van de Kleindalbrug (tussen de Kleindalstraat en de Lange Haagstraat) wordt daarentegen wel als een lichte verbetering gezien.Het plan-MER beveelt landschappelijke inkleding aan voor delen van het plangebied. Voor het gedeelte tussen het station van Linkebeek en Kleindalpad zou de zone voor landschappelijke inkleding moeten worden verruimd tot en met de talud. De talud moet met opgaand groen worden ingekleed. De zone westen van de spoorlijn tussen de Marcel en Robert Maassquare en de bewoning van Bloemhof kan worden verbreed in functie van de landschappelijk inpassing, zoals het opnieuw ingroenen van de talud op deze locatie.Het gedeelte tussen Kleindalpad en de Perkstraat kan volgens het plan-MER worden ingekleed met opgaand groen aan de oostzijde, dit in een zone van ca. 10 m. Tussen de Perkstraat en de Hollebeekstraat wordt tevens voorgesteld om een landschappelijk inkleding met onder meer opgaand groen te voorzien, dit waar mogelijk in een zone van ca. 10 m.Eenzelfde landschappelijke inkleding wordt voorgesteld voor het gedeelte tussen Hollebeekstraat en station Sint-Genesius-Rode. Deze inkleding moet aan weerszijden van het spoor worden voorzien.De gemeente stelt vast dat spijts de gunstige impact op de landschapsbeleving de aanleg van een overkapping oostelijk van de Kleindalbrug (tussen de Kleindalstraat en de Lange Haagstraat) niet wordt aanbevolen ter optimalisatie van het plan. Dit is een ernstige lacune die verholpen moet worden. Uit het gevoerde onderzoek komt immers duidelijk naar voor dat deze overkapping een gunstige impact zou hebben op het landschap.De gemeente neemt ook akte van het feit dat het onderbrengen van de fietssnelweg aan de oostzijde van het spoor, afgezien van de overkraging, een visuele interferentie volledig zou wegnemen. Dit pleit voor de aanleg van de fietssnelweg volledig oostelijk van de sporen.De voorgestelde aanbevelingen voor landschappelijke inkleding zijn voor de gemeente het absolute minimum, en dienen zeker gerealiseerd te worden. In dit verband wenst de gemeente op te merken dat het integreren van schermen en/of muren reeds op planniveau moet worden onderzocht en vertaald moet worden in stedenbouwkundige voorschriften.1.2.9 Discipline mens – ruimtelijke aspectenIn het plan-MER wordt aangegeven dat de uitbreiding van de bestaande spoorinfrastructuur met twee bijkomende sporen de bereikbaarheid van heel wat functies in de rand van Brussel zal verhogen en de verbindende functie van de bestaande spoorweg zal versterken. Ook autoverkeer zal afnemen. De gemeente en de GECORO hebben in het verleden echter de vraag gesteld waarom het scenario dat uitgaat van de twee bestaande sporen, dan wel van één extra spoor, niet ernstig werd onderzocht of overwogen. Het plan-MER biedt geen eenduidig antwoord op deze opmerking. Het plan-MER geeft onder de hoofding ‘ruimtebeleving’ ook aan dat er voor een zevental woningen langsheen Bloemhof visuele hinder en privacy hinder zal ontstaan ingevolge de fietssnelweg. Een visuele buffer wordt hier aanbevolen in de vorm van een dichte haag of een talud. Ook voor de woning te Perkstraat 55 en twee woningen in de Hollebeekstraat (nr. 387 en nr. 382) blijkt een visuele afscherming noodzakelijk. Het bestuur is van oordeel dat deze maatregelen volstrekt noodzakelijk zijn, en in de mate van het mogelijke in planopties moeten worden vertaald.De gemeente merkt verder op dat de overkapping ter hoogte van de Kleindalbrug volgens het plan-MER slechts beperkt de belevingswaarde zou verhogen. De gemeente is echter van oordeel dat elke verhoging van de belevingswaarde noodzakelijk is gelet de grote impact van het plan op de omgeving.1.2.10 Discipline mens – gezondheidDe gemeente stelt vast dat bij het onderzoek naar de effecten van de geluidsemissies op de volksgezondheid uit wordt gegaan van zowel de referentiewaarden als van de richtlijnen van de WHO. Uit het onderzoek blijkt dat tal van woningen op het grondgebied van de gemeente Linkebeek in de kritische geluidscontouren. Daarnaast is er ook een kinderopvang op korte afstand van de spoorweg gelegen.Wederom rijst de vraag of ook deze berekeningen gebaseerd zijn op louter hypothetische aannames omtrent het toekomstig gebruik van stiller spoormateriaal. Het bestuur is van oordeel dat niet mag worden uitgegaan van dergelijke veronderstellingen, nu dit een vertekend beeld schetst van de werkelijke geluidshinder voor de omwonenden. De conclusie dat er geen significante effect of mogelijks zelfs een positief effect zal optreden, kan vooralsnog niet worden bijgetreden.Bovendien stelt het bestuur vast dat niet gedegen wordt aangetoond dat overkappingen naar de matiging van de geluidshinder geen meerwaarde zouden betekenen. De stelling dat een overkapping amper een meerwaarde zou betekenen, behoeft op zijn minst bijkomend onderzoek en motivering. Het bestuur is van oordeel dat elke mogelijkheid om hinder naar de omgeving te beperken ernstig moet worden uitgevoerd, dan wel minstens ernstig moet worden overwogen.1.2.11 KlimaatHet plan-MER omvat een beoordeling van de discipline klimaat. Artikel 4.2.8, §1bis DABM schrijft uitdrukkelijk voor dat een plan-MER een beschrijving en onderbouwde beoordeling van de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van het plan of programma en van de onderzochte redelijke alternatieven op onder meer “klimatologische factoren” dient te omvatten. Deze verplichting vloeit voort uit bijlage I bij Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's. Bovendien moet worden gewezen op de “Guidance on Integrating Climate Change and Biodiversity into Strategic Environmental Assessment” die de Europese Commissie in 2013 publiceerde. In deze handleiding benadrukt het belang van onderzoek in een plan-MER naar zowel de impact van een plan of programma op het klimaat en de klimaatsverandering, als naar de impact van klimaatsverandering op het plan of programma en de uitvoering ervan.De gemeente acht het in dit verband cruciaal dat bij de discipline klimaat in het plan-MER duidelijk in kaart wordt gebracht wat de “return of investment” (ROI) van het GRUP zal zijn. Met name moet worden onderzocht hoe lang het zal duren voor de CO2-investering (CO2-genererende werken zoals het maken en leggen van beton, het verplaatsen van uitgegraven grond, ontbossing e.d.) zal worden gecompenseerd door CO2-winst (verhoging van aantal reizigers, vermindering van het wagenverkeer, …). Dergelijk onderzoek naar de CO2-rendabiliteit van het plan dient een essentieel onderdeel te zijn van het onderzoek naar de discipline klimaat, en moet dan ook worden toegevoegd aan het plan-MER.Artikel 2De gemeente beslist ongunstig advies te verlenen bij het ontwerp van het GRUP ‘GEN-spoor (L124) en fietssnelweg (F207)’ zolang geen rekening wordt gehouden met de opmerkingen uit dit advies, en zolang de nodige bijkomende onderzoeken en aanpassingen aan het voorontwerp van het GRUP zoals aangestipt in dit advies niet worden doorgevoerd.Artikel 3De gemeente beslist het advies in het kader van het Openbaar Onderzoek te bezorgen aan de betrokken instanties.Artikel 4Deze beslissing wordt gecommuniceerd aan:Wie?Hoe?Departement OmgevingUittrekselDigitaal uitwisselplatform stedenbouwkundige informatie (DSI)UittrekselDienst grondgebiedzaken (+ raadsman)UittrekselDienst secretariaatUittreksel , , | |
Openbare behandeling van agendapunt Advies inzake het ontwerp van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ’GEN-spoor (L124) en fietssnelweg (F207)' en ontwerp-MER (gepland) Aanwezigen bij agendapunt Aanwezige leden Christophe Boulert (Gemeenteraadslid) Benjamin Daro (Gemeenteraadslid) Benjamin Desmet (Gemeenteraadslid) Yves Ghequiere (Gemeenteraadslid) Arlette Goossens (Gemeenteraadslid) Joëlle Grimmeau (Gemeenteraadslid) Gilles Hallez (Gemeenteraadslid) Charlotte Hollander (Gemeenteraadslid) Charlotte Houset (Gemeenteraadslid) Roel Leemans (Gemeenteraadslid) Cédric Letier (Gemeenteraadslid) Paul Opoczynski (Gemeenteraadslid) Damien Thiéry (Gemeenteraadslid) Monique Van Dieren (Gemeenteraadslid) Pierri Vercheval (Gemeenteraadslid) Stemmingen bij agendapunt De leden van de raad stemmen openbaar Het voorstel van besluit Aanwezigen tijdens de stemming Christophe Boulert Benjamin Daro Benjamin Desmet Yves Ghequiere Arlette Goossens Joëlle Grimmeau Gilles Hallez Charlotte Hollander Charlotte Houset Roel Leemans Cédric Letier Paul Opoczynski Damien Thiéry Monique Van Dieren Pierri Vercheval Effectieve stemmers Christophe Boulert Benjamin Daro Benjamin Desmet Yves Ghequiere Arlette Goossens Joëlle Grimmeau Gilles Hallez Charlotte Hollander Charlotte Houset Roel Leemans Cédric Letier Paul Opoczynski Damien Thiéry Monique Van Dieren Pierri Vercheval Goedgekeurd, met eenparigheid van stemmen Openbare titel besluit:Advies inzake het ontwerp van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan 'GEN-spoor (L124) en fietssnelweg (F207)' en ontwerp-MERKorte openbare beschrijving:De gemeente formuleert een advies inzake het ontwerp van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ’GEN-spoor (L124) en fietssnelweg (F207)' en plan-MER. De gemeente beslist ongunstig advies te verlenen bij het ontwerp van het GRUP ‘GEN-spoor (L124) en fietssnelweg (F207)’ zolang geen rekening wordt gehouden met de opmerkingen uit dit advies, en zolang de nodige bijkomende onderzoeken en aanpassingen aan het voorontwerp van het GRUP zoals aangestipt in dit advies niet worden doorgevoerd. De gemeente beslist het advies in het kader van het Openbaar Onderzoek te bezorgen aan de betrokken instanties.De gemeenteraad,Juridische contextOvereenkomstig artikel 2.2.10 VCRO dient de gemeenteraad en de provincieraad van respectievelijk de gemeenten en de provincies waarvan het grondgebied door het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan of effectbeoordelingsrapporten geheel of gedeeltelijk wordt bestreken of die grenzen aan gemeenten waarvan het grondgebied door het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk wordt bestreken, hun advies te bezorgen aan de Vlaamse Regering uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek. Als geen advies is verleend binnen die termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.Voorliggend advies omvat de opmerkingen van de gemeente bij het ontwerp van plan-MER en het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.Feitelijke context en argumentatieHet gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (‘GRUP’) beoogt de optimalisatie van het Gewestelijk ExpressNet-netwerk (‘GEN-netwerk’) door de uitbreiding van spoorlijn L124 van 2 naar 4 sporen op het grondgebied van de gemeenten Linkebeek en Sint-Genesius-Rode. De 2 bijkomende sporen worden op het grondgebied van de gemeente Linkebeek ten oosten van de bestaande 2 sporen voorzien.Samen met de uitbreiding van het spoor voorziet het GRUP in een optimalisatie van fietssnelweg F207 door bundeling met de geplande spooruitbreiding.Het planproces is op 21/06/2018 gestart met de eerste samenkomst van een nog beperkt planteam. De startnota voor de opmaak van het GRUP werd door de Vlaamse regering goedgekeurd op 29/03/2019. De ter inzage legging van de startnota en procesnota v1 gebeurde van 30/04/2019 t.e.m. 28/06/2019.Vervolgens werd procesnota v2 opgemaakt en samen met de scopingnota ter advisering voorgelegd aan de gemeente Linkebeek.Op 27/01/2020 adviseerde de gemeente Linkebeek ongunstig over de scopingnota. De gemeente had daarbij volgende opmerkingen: Het is niet bewezen dat het onmogelijk is om een doorgang van 2 sporen te behouden in de zone tussen Kleiveldbrug en het station van Linkebeek;Ingeval van de aanleg van 4 sporen moet een overdekte sleuf van 100 m ter hoogte van Kleiveldbrug worden voorzien;Ingeval 4 sporen worden voorzien, moeten concrete alternatieven zoals de aanleg van een tunnel of een specifieke constructie die geïntegreerd wordt in de groene valleien van Linkebeek onderzocht worden. Respect voor de biodiversiteit is daarbij essentieel;De plannen van het GRUP moeten gedetailleerd zijn. Praktische en esthetische voorzieningen om de perrons te bereiken (voor gehandicapten, ouderen, kinderen; aanpassing en verbreding van de trappen; voldoende parking voor voertuigen en fietsen), geluidsdempende voorzieningen, en groenvoorzieningen moeten worden aangegeven. Een aanpassing van de hoogteverschillen is ook vereist om de toegang tot de Kleindal, Lange Haagstraat, Kommandant Marissaldreef, Perkstraat en Hollebeekstraat te vergemakkelijken;Deskundigen stellen vast dat de impact van waterafvoer, vervuiling en trilling onderschat wordt. Verder overleg is nodig;De geluidsnormen van de World Health Organisation (‘WHO’) moeten worden gevolgd;De GSM-pyloon moet naar een andere locatie of moet vervangen worden door kleinere masten;De fietssnelweg mag de totale breedte van het project tussen de Kleiveldbrug en het station van Linkebeek niet vergroten.Naar aanleiding van het advies van de gemeente werd de scopingnota aangepast. Op 28/09/2020 bracht de gemeente opnieuw advies uit.De gemeente stelde vast dat volgende zaken in de scopingnota verwerkt werden:De overdekte sleuf van 100 meter wordt verzekerd;Het exploitatieschema werd opgenomen;De fietssnelweg zal de totale breedte van de inname van het project tussen Kleiveldbrug en het station van Linkebeek niet vergroten;Er is een akkoord om een werkgroep op te richten tussen TucRail en de gemeente om gedetailleerde plannen verder uit te werken. De gemeente stelde evenwel vast dat met volgende zaken geen rekening werd gehouden:Er wordt geen alternatief met 2 of 3 sporen onderzocht, er is geen onderzoek met de geluidsnormen die de WHO voorstelt, en er is geen nieuwe studie naar de waterafvoer;Het exploitatieschema stel dat tegen 2031 slechts 4 nieuwe treinen zullen worden voorzien: 2 richting de noord-zuid as en slechts 2 richting Etterbeek-Schuman;TucRail weigerde de nieuwe scopingnota aan de gemeenteraad en de GECORO voor te leggen;Het planteam stelt dat een goedkeuring van de scopingnota door het bestuur of de gemeente niet vereist is; de gemeente verzet zich formeel tegen de scopingnota;De GECORO heeft zich op dat moment al twee maal over de scopingnota gebogen en advies verleend.De gemeente besloot daarom dat het standpunt 27/01/2020 gehandhaafd blijft.In het kader van de opmaak van het GRUP en het plan-MER moest de gemeente Linkebeek tijdens de plenaire vergadering van 24 mei 2022 een advies uitbrengen.Dit punt werd geagendeerd op het college van 18 mei 2022 maar er kon op dat moment geen beslissing genomen worden bij gebrek aan consensus tussen de leden van het college.Artikel 107 van de Nieuwe Gemeentewet bepaalt dat in de randgemeenten het college van burgemeester en schepenen bij consensus beslist en dat bij gebrek aan consensus de zaak door de burgemeester aan de gemeenteraad wordt voorgelegd.In de gemeenteraad van 23 mei 2022 heeft de gemeente Linkebeek een negatief advies uitgebracht over het voorontwerp GRUP en het plan-MER met het verzoek rekening te houden met de volgende opmerkingen :De reeds in het verleden geformuleerde vraag om in het kader van het dossier een studie te verrichten omtrent de reële alternatieven dan deze van de voorgestelde 4 sporen.De opmerkingen van de Gecoro en de gemeentelijke diensten die tijdens de verschillende werksessies met Infrabel werden doorgegeven over de voorzieningen en inrichtingsalternatieven.Toevoegingen en verduidelijkingen in het kader van het MER.Er moet een koolstofbalans worden opgesteld om de ecologische impact van het project te verantwoorden.Op 13 januari 2023 heeft de Vlaamse Regering het ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘GEN-spoor (L124) en fietssnelweg (F207)’ voorlopig vastgesteld. De Vlaamse Regering zal pas een definitieve beslissing over het plan nemen na een openbaar onderzoek. Het openbaar onderzoek loopt van 7 februari 2023 tot en met 7 april 2023. In het kader van het openbaar onderzoek heeft de Vlaamse overheid de gemeente gevraagd zich uit te spreken over dit dossier.BeslissingArtikel 1De gemeente formuleert volgend advies inzake het ontwerp van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ’GEN-spoor (L124) en fietssnelweg (F207)' en plan-MER:Opmerkingen bij het ontwerp van plan-MER en het ontwerp van RUPHet ontwerp van planmilieueffectrapportage (plan-MER) ligt voor, alsook een ontwerp van het (grafisch plan bij het) GRUP.De opmerkingen in dit advies zijn gebaseerd op de documenten die via het digitaal loket beschikbaar worden gesteld naar aanleiding van het openbaar onderzoek : grups.omgeving.vlaanderen.be/r/GENspoor1241.1 Opmerkingen bij het GRUP1.1.1 Programma-alternatievenHet ontwerp omvat geen onderzoek naar programma-alternatieven. Er zijn geen programma-alternatieven met twee sporen onderzocht. Ook uit de scopingsnota blijkt niet waarom dit dergelijk alternatief niet haalbaar zou zijn. Er wordt in de scopingsnota gesproken van ‘te veel implicaties’ voor de exploitant, zonder dat inzichtelijk wordt gemaakt over welke implicaties het gaat, noch waarom deze implicaties praktisch onwerkbaar zouden zijn voor de exploitant. Het is noodzakelijk dat uitdrukkelijk wordt gemotiveerd waarom een alternatief met slechts 2 sporen niet mogelijk zou zijn (bijvoorbeeld via de invoering van het ERTMS-systeem, de aanleg van een twee sporen tussen het station Holleken en de grens met het Brussels Gewest, de aanleg van inhaalsporen bij stations, enz.).In dit verband herhaalt de gemeente Linkebeek haar vraag van 27 februari 2020 om een onafhankelijke studie uit te voeren naar de haalbaarheid van een alternatief met 2 sporen.De gemeente Linkebeek heeft dit verzoek herhaald in haar brieven van 17 november 2022 en 8 februari 2023 aan de federale minister van Mobiliteit - met het voorstel om een beroep te doen op een extern adviesbureau zodat deze onafhankelijke studie kan worden uitgevoerd.Met betrekking tot de doelstellingen van het GRUP rijst bovendien de vraag of deze getoetst werden aan de bevinden uit de studie “Telewerk en transportvraag: een evaluatie in het PLANET-model” [WP 06-20] van het Federaal Planbureau van 20 november 2020 en de publicatie “Vooruitzichten van de transportvraag in België tegen 2040” van 27 april 2022. Uit deze studies blijkt dat telewerk tot een daling van het treingebruik zal leiden. Het lijkt niet uitgesloten dat deze studie een nieuw licht werpt op de doelstellingen van het RUP. Het bestuur acht het daarom raadzaam om met deze studie rekening te houden en te motiveren hoe deze studie zich verhoudt tot de voorgenomen doelstellingen en in het bijzonder het voornemen om vier sporen te voorzien.Verder wijst de gemeente op tegenstrijdigheden in de motivering van het 4-sporen project. De toelichtingsnota (bijlage IIIa) bevat de volgende informatie: "De ICVI beslist om de lijnen 124 en 161 viersporig en niet driesporig te maken. Een derde spoor is theoretisch voldoende om het GEN-verkeer aan te kunnen, maar de raad van bestuur van de NMBS zegt voor Brussel geen oplossing te kunnen aanvaarden die het verkeer van regio's buiten een straal van 30 km rond Brussel zou bemoeilijken. De raad van bestuur van de NMBS verantwoordt vervolgens het viersporig maken onder meer met de bedoeling om een regelmatiger passage van IC- en IR-treinen mogelijk te maken "terwijl in het ontwerp van milieueffectenbeoordeling (bijlage V) de tabellen 4.23, 4.24 en 4.25 een toename van het aantal rechtstreekse treinen (IC- en P-treinen) aangeven van maximaal 110 treinen per dag in 2021 tot 120 treinen per dag in 2022. De geboden motivering maakt dan ook onvoldoende inzichtelijk waarom een uitbreiding naar 4 sporen vereist zou zijn.1.1.2 Voorkeursalternatieven en inrichtingsalternatievenHet voorgestelde GRUP is bedoeld om de uitvoering van het GEN mogelijk te maken voor de spoorweglijn L124 op het Vlaams grondgebied en om tevens de aanleg van de fietssnelweg F207 mogelijk te maken langsheen deze spoorlijn. Het voorgenomen plan wordt opgebouwd uitgaande van het voorkeursalternatief voor zowel de spoorlijn als de fietssnelweg. De alternatieven die in het ontwerp (GRUP en MER) worden voorgesteld stemmen niet overeen met de alternatieven die tijdens de overlegvergaderingen herhaaldelijk werden aangebracht vanuit de gemeente Linkebeek.De gemeente Linkebeek verzoekt om de door haar voorgestelde alternatieven te bestuderen en te bespreken aan de hand van plannen en doorsneden. Bij gebrek aan deze elementen kan de effectbeoordeling van de alternatieven in het MER niet als geldig en toereikend worden beschouwd.Tijdens de vergadering van 17 maart 2022 werd ook overeengekomen dat, om het proces van het project niet te vertragen, de nodige aanpassingen aan het MER en het GRUP zouden worden aangebracht om tegemoet te komen aan de verzoeken (mogelijke opties) van de gemeente Linkebeek.De gemeente Linkebeek heeft deze verschillende alternatieven toegelicht en de haalbaarheid ervan met schetsen aangetoond. Deze alternatieven versterken volgende vooropgestelde doelstellingen van het project :Het optimaliseren van de bestaande haltes langsheen het tracé door nieuwe halte-infrastructuur te voorzien aan de bestaande stations om zo meer plaats en comfort te bieden. Zo kan er nieuwe parkeerruimte voor zowel fietsers als voertuigen voorzien worden.Het verbeteren van het openbaar domein t.h.v. het spoor. Ten gevolge van het verbreden van het spoor zal op sommige plaatsen het openbaar domein aangepast, verlegd of verbreed moeten worden. Voorbeelden hiervan zijn bruggen over het spoor die verbreed moeten worden, … Tevens zullen verbeterde toegangen worden voorzien, fietsenstallingen, het scheiden van verschillende vervoersmodi enz.Inzetten op de landschappelijke inpassing en buffering van de spoorweg ten aanzien van de omliggende gebieden en functies. Er zal gezocht worden naar manieren om de geluidoverlast te verminderen bv. door geluidsschermen en -bermen. Op basis van de beschikbare ruimte kunnen verschillende geluidswerende maatregelen worden voorgesteld. Daarnaast wordt in deze zone de kans geboden voor de ontwikkeling van een hoogwaardige groene verbinding langsheen de spoorlijn.De bovenvermelde doelstellingen moeten volgens dit inzicht leiden tot een verbetering van de bestaande situatie. In het bijzonder moet de grote landschappelijke waarde (het beschermd gebied rond de Perkhoeve en beschermde beekvalleien) van het te doorsnijden gebied gevrijwaard worden, en moeten de natuurgebieden ten oosten en ten westen van de spoorlijn beter worden verbonden. Dit is totaal niet het geval in de huidige plannen. Er is één bestaande faunapassage in het veld tussen Sint-Genesius-Rode en Linkebeek, en één ontoereikend ontwerp voor een ecopassage ter hoogte van de Verrewinkelbeeken. Voor het overige bestaat er nog te veel onduidelijkheid over het precieze aantal faunapassages, en locatie(s) en de inrichting ervan. Bovendien getuigen de plannen van een onaangepast ontwerp met een overdreven gebruik van beton, muren, verharding en zonder aanpassing aan het karakter van de omgeving.Volgende punten zijn daarbij cruciaal: Station LinkebeekEen station is een ontmoetingsplaats en geen somber plein met betonnen structuren. Een nieuwe esplanade moet een plaats zijn die comfort en veiligheid biedt die een plaats van ontmoeting vormt in Linkebeek. Dit kan door een veranderde inrichting met ruimte voor groen, voor aangenaam verpozen en met een kunstzinnige aanpak:Om meer veiligheid te bieden is de herinrichting van het bestaande plateau en de brug noodzakelijkDe fietspaden in de Stationsstraat en de Horzelstraat moeten afgescheiden zijn van de weg;Verbeterde zichtbaarheid van busstops;Oversteekplaatsen voetgangers;Een minder hoekig en breder plateau met een aangepaste vorm waarvan niet alle zijden afgebakend worden met een muur. Hierbij moet voldoende plaats voorzien worden voorDe aansluiting van de FSW met het bestaande fietsnetwerk (kruising gelijkvloers van FSW met Godshuizenlaan), deze dient aan de oostzijde te blijven zodat het talud en de trap vanaf Kasteeldreef in hun huidige staat behouden blijvenGroenvoorzieningen met bankenBijkomende plaats voor het terras van de City BarVoldoende fietsparkingRuimte voor Kiss & RideLange hellende vlakken naar de perrons moeten worden vermeden, de geplande hellingen aan de zijkanten van de spoorwegen kunnen worden ontwikkeld tot een helling die wordt gevormd door verschillende opeenvolgende hellingenAan de zijde van de Maassquare moet een extra groenperk voorzien worden (cf. Energie- en Klimaatpact)Aan de kant van de Maassquare kan gelijkvloers een extra toegang tot het perron worden voorzien voor reizigers met een handicap.Vallei Verrewinkelbeek en KleindalDe verbreding van het talud aan de oostzijde, zonder keermuren, met boogbrug ter hoogte van huidige tunnel om FSW aan oostzijde mogelijk te makenDe herinrichting van de bestaande tunnel als nieuwe ecotunnel en de aanleg van een nieuwe tunnel voor wegverkeer tussen de benedenloop van Bloemhof en KleindalDe herinrichting van het onderste gedeelte van de vallei Kleindal met het blootleggen van de beek, gespreide water/overstroombekkens, de aansluiting van de voetweg OplinkebeekWijziging van het reliëf van de Kleindal met behoud van de valleikarakter van het gebiedVerlenging van de aansluiting met de FSW om deze te verbinden met het bestaande fietsnetwerk onderaan de vallei van de Verrewinkelbeek/Linkebeek. Dit zal een veiliger verbinding aanbieden met de fietsknooppunten dan via de Zavelstraat.Aansluiting Marissaldreef/Kleindal/Langehaagstraat/KleiveldHet verplaatsen van de brug Kleiveld, zo ver mogelijk naar het noorden en zo breed als nodig om de aansluiting te voorzien tussen Kleiveld/Langehaagstraat/Kleindal/Marissaldreef.De brug (of overdekte sleuf) moet met een klein talud en begroening ingepast worden.De weg moet ook de doorgang van landbouwmachines toelaten.De FSW kan op een bovenste deel van de Kleindal met een fietsstraat gerealiseerd worden. Om veiligheidsredenen wordt gevraagd de FSW aan de noordzijde van de brug af te scheiden van het autoverkeer en niet langer via een fietsstraat te realiserenDe realisatie van een ecopassage om de velden aan het Kleindalpad te verbinden met de natuurgebieden die aansluiten op het BankveldStation 't HollekenBrug Hollebeekstraat: de bouw van een nieuwe brug naast de bestaande brug; daarna wordt de bestaande brug afgebroken en de nieuwe brug verbreed om voldoende ruimte te creëren voor bus, fiets en voetgangerDe herinrichting van de wegenis aan beide zijden; het is belangrijk om de juiste inpassing van de wegenis ter plaatse te bestuderenParkeerplaatsen voor auto's aan beide zijden van het spoor; een degelijke fietsstallingen op de verbrede brug/kort plateau (of evt aan beide zijden)Hellende vlakken aan de westzijde en oostzijde: de inrichting in verschillende hellingen in het talud om de visuele impact te verminderenDe inpassing van de FSW aan de oostzijde en rekening houdend met de hoogte van de brug, van de trap en de toegang tot het perronDe perrons komen tot zo dicht mogelijk bij de brug Hollebeekstraat en de aanleg van een toegangsweg vanaf de Perkstraat tot de verschillende perronsDe toegankelijkheid van het midden perron voor BPM : met een dalend helling naar de Perkstraat (geen hellend vlak of trap bij brug Hollebeekstraat) of de bouw van een lift bij de brug van de HollebeekstraatFSWDe FSW zal worden aangelegd volgens de voor deze infrastructuur geldende codes en normen, waardoor een snelle aansluiting van de dorpskernen mogelijk is.Niettemin is het, gezien de ligging van het project, van belang de realisatie van deze infrastructuur in overweging te nemen om de kans te grijpen de visie van het project Nationaal Park Brabantse Wouden te verrijken.Dit zou kunnen gebeuren via :de oprichting van een "iconische" structuur aan het station Linkebeek. Deze structuur moet een kenmerkend punt vormen die de overgang en de band tussen het Vlaamse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de schijnwerpers plaatst. Het zou eveneens een fietservaring opleveren tussen de bomen.Op het zuidelijke traject, te midden van de velden en het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Omgeving Perckhoeve’, wordt verzocht het FSWparcours zodanig te herzien dat het zoveel mogelijk het natuurlijke niveau (maaiveld) volgt en rechtstreeks uitzicht op de omgeving kan biedenDe gemeente benadrukt dat het GRUP verregaande en onomkeerbare gevolgen heeft voor de ruimtelijke structuur van de gemeente, de mobiliteit, de landschapsbeleving, de gebruiksvriendelijkheid van de infrastructuur, de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de gemeente, alsook voor de bestaande en beoogde natuurwaarden. De gemeente acht het daarom cruciaal dat haar voorstellen, die de impact van het plan op voornoemde aspecten aanzienlijk zullen temperen, opgenomen worden in het GRUP. De gemeente verzoekt in dit verband dat al deze alternatieven worden onderzocht. De voorstellen van de gemeente betreffen essentiële planopties die op planniveau moeten worden onderzocht en verankerd moeten worden in de stedenbouwkundige voorschriften en het grafisch plan (zie bv. RvS nr. 227.428 van 16 mei 2014; RvS (10e k.) nr. 217.133, 6 januari 2012).Alleen door de alternatieven verordenend vast te leggen in het GRUP, wordt gegarandeerd dat de aangehaalde doelstellingen optimaal en op een rechtszekere wijze worden gerealiseerd, en dat de ongunstige effecten op de gemeente en haar inwoners worden gematigd.1.1.3 Beschermd landschapHet grafisch deel van het ontwerp van het GRUP voorziet de afbakening binnen het gebied van het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Omgeving Perckhoeve’. Deze rechtstreekse inname in het beschermde landschap werd in de beschrijving van het GRUP geanalyseerd in de landschappelijke impact, maar werd niet expliciet genoemd als een verzoek om een deel van het beschermde gebied te wijzigen.De gemeente Linkebeek verzoekt dat voor het beschermde gebied de toezichthoudende instanties in de mogelijkheid worden gesteld om advies uit te brengen over het ontwerp en over de eventuele herdefiniëring van de grenzen van het beschermde gebied.In het aanvullend dossierstuk - bijlage 17, neemt de gemeente Linkebeek kennis van het door het Agentschap Onroerend Erfgoed geformuleerde advies van 17 juni 2022. De gemeente Linkebeek heeft vragen bij de vorm van dit advies, het betreft eerder het resultaat een mailwisseling dan een besluit van de bevoegde organen of commissies. De gemeente betwist het uitgebrachte advies, waarin het karakter van het project op het geklasseerde landschap als "beperkte inname" wordt aangegeven.1.2 Opmerkingen bij het plan-MER1..2.1 HypotheseHet ontwerp omvat een exploitatieschema voor treinverkeer voor reizigers en goederentreinen. Dergelijk schema laat toe de milieueffecten beter in te schatten. De gemeente Linkebeek heeft voor de studie van het plan-MER akte genomen van de veronderstellingen in de tabellen 4.24 en 4.25, voornamelijk met betrekking tot geluid, trillingen, licht, lucht, bodem enz. De gemeente Linkebeek vraagt om in de studie een exploitatieregeling voor goederentreinen te specifiëren. De studie moet onder meer betrekking hebben op de exploitatietijden, de frequentie van de exploitatie, het type rollend materieel. Dit om het kader voor de exploitatiebeperkingen vast te stellen. De gemeente Linkebeek eist dat de hypotheses die in het plan-MER, met betrekking tot de goederentreinen, als strikte voorwaarden worden opgenomen bij het verlenen van een eventuele Omgevingsvergunning. Bij gebreke hieraan zouden de aannames omtrent de exploitatieregeling in het ontwerp van MER incorrect kunnen blijken te zijn, waardoor ook het onderzoek m.b.t. tal van disciplines in het MER op de helling zou komen te staan.1.2.2 MobiliteitIn het ontwerp van plan-MER wordt onderzoek gedaan naar de impact van het GRUP op de mobiliteit. Daarbij worden zowel de verkeersstromen die het plan zal genereren als de gevolgen voor parkeren onderzocht. De ontwikkelingen die in het GRUP worden voorzien, zullen volgens de schatting van het plan-MER leiden tot een toename van 31% meer reizigers in het station van Linkebeek, en 41% meer reizigers in het station Holleken (tevens gelegen op het grondgebied van Linkebeek). Het plan-MER neemt aan dat de toenames in reizigersaantallen niet automatisch tot een toename van het gemotoriseerd verkeer zouden leiden. De reden hiervoor is dat NMBS/Infrabel mikt op een sterke ‘modal shift’ van het autogebruik naar alternatieve vervoersmodi (te voet/per fiet/openbaar vervoer) voor het voor- en natransport. Dit blijkt uit het parkeeraanbod dat wordt voorzien. Het aantal kiss&ride bewegingen zou daarentegen wel meegroeien en niet gestuurd worden door het beperkte parkeeraanbod, en in dezelfde verhouding stijgen als het aantal reizigers. Uit parkeeronderzoek Sint-Genesius-Rode uit 2011 blijkt dat 23% van de reizigers wordt afgezet aan het station. Op heden zijn er ter hoogte van het station van Linkebeek 115 parkeerplaatsen. Deze bevinden zich zo goed als allemaal op het openbaar domein, namelijk de straten te Linkebeek en Ukkel rondom het station. In de toekomst zouden de 31 parkeerplaatsen in de Sophoralaan te Ukkel vervangen worden door 83 parkeerplaatsen op de overdekte sleuf te Ukkel, dit onder voorbehoud van de ligging van de fietssnelweg. De aanleg van de parkeersleuf in functie van de 83 parkeerplaatsen wordt evenwel niet in het GRUP voorzien, en ligt integraal op het grondgebied van de gemeente Ukkel (Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Op heden is de heraanleg van de parkeersleuf nog niet vergund.Voor station het Holleken is er op heden een aanbod van 8 parkeerplaatsen. Volgens het plan-MER zouden er evenwel maximaal 10 à 20 bijkomende parkeerplaatsen worden voorzien in de toekomst. Het plan-MER bepaalt dat een stijging van het aantal parkeerplaatsen naar maximaal 28 parkeerplaatsen “kan”, maar nog niet vastligt. De teneur is dat een beperking van het aantal parkeerplaatsen een sturende werking zou hebben, waardoor geen verdere toename van gemotoriseerde bewegingen van en naar station het Holleken worden verwacht.De gemeente acht een toename van het aantal treinen die stoppen aan de halte Linkebeek en Holleken zeer wenselijk. Toch rijzen er ernstige vragen over het parkeeraanbod.In de eerste plaats lijkt het plan-MER uit te gaan van een stijging van het aantal passagiers ingevolge de uitbreiding van het GEN-netwerk en ingevolge een bijhorende stijging van de frequentie van de treinen. De frequentie van de treinen lijkt evenwel niet vast te liggen, waardoor aannames over het bijkomend aantal passagiers een te lage inschatting zouden kunnen blijken te zijn.In de tweede plaats neemt het plan-MER zonder meer aan dat het parkeeraanbod op heden zou volstaan. Toch blijkt dat de parkeerdruk van de stations te Linkebeek onder de huidige situatie quasi volledig op de omliggende straten wordt afgewenteld. Het is dan ook eerder twijfelachtig dat een loutere bestendiging van de huidige verhouding tussen het aantal reizigers en het parkeerplaatsen in de toekomst geen onaanvaardbare parkeerhinder zal veroorzaken.In de derde plaats moet worden vastgesteld dat het plan-MER op nog een aantal andere aannames rust waarvan het niet zeker is of ze (zullen) stroken met de werkelijkheid. Zo gaat het plan-MER ervan uit dat een ‘sterkte model shift’ gerealiseerd zou worden, waardoor het aantal benodigde parkeerplaatsen niet in verhouding met het aantal reizigers zou stijgen. Verder zou het beperkte aanbod van parkeerplaatsen sturend werken.Het is echter niet aangetoond dat deze twee aannames realistisch zijn. Van een ‘sterke modal shift’ is vooralsnog geen sprake. Het is daarenboven niet zeker dat een verhoging van het aantal parkeerplaatsen, waarbij de verhouding tussen het aantal parkeerplaatsen en het aantal reizigers gelijk blijft, zal volstaan. Het is immers reeds onzeker dat de huidige verhouding reizigers/parkings volstaat. Bovendien is het goed mogelijk dat een toename van het aantal reizigers tot exponentieel meer parkeervraag leidt, waardoor een bestendiging van de verhouding reizigers/parkings onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving zal teweegbrengen.Ook de stelling dat een beperkt aantal parkeerplaatsen tot gevolg zou hebben dat een station minder wagens aantrekt, wordt niet aannemelijk gemaakt, en is op zijn minst contra-intuïtief. Het is daarentegen wél aannemelijk dat een beperking van het aantal parkeerplaatsen de parkeerdruk op de straten in de omgeving van het station aanzienlijk zal verhogen.Hieruit volgt dat het aantal benodigde parkeerplaatsen voor station Linkebeek en station Holleken vermoedelijk ernstig wordt onderschat.In de vierde plaats stelt het bestuur vast dat voor geen van beide stations vaststaat dat er (voldoende) bijkomende parkeerplaatsen zullen worden voorzien. Voor het station van Linkebeek blijkt dat het bijkomend aantal parkeerplaatsen moet worden voorzien op de sleuf. Deze sleuf is echter gelegen op het grondgebied van Ukkel (Brussels Hoofdstedelijk Gewest), en is bovendien afhankelijk van de thans onzekere ligging van de fietssnelweg. De vraag rijst of de aanvraag voor de heraanleg van de sleuf wel voldoende rekening houdt met de opties voor de fietsroute in het kader van het GRUP zijn voorgesteld. Bovendien is het in het licht van voorgaande opmerkingen niet zeker dat de heraanleg van de sleuf zal volstaan om de parkeerdruk volledig op te vangen. Ook voor station Holleken bestaat er geen enkele garantie dat de beperkte toename van hetaantal parkeerplaatsen (met 10 à 20 plaatsen) überhaupt zal worden verwezenlijkt.Voorgaande vaststellingen nopen tot de conclusie dat de effectbeoordeling op het vlak van mobiliteit en parkeren voorlopig niet volstaat om het besluit te schragen dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving zal hebben.Het bestuur verzoekt daarom dat meer duidelijkheid wordt geboden omtrent het mobiliteitsaspect, zodat met zekerheid kan worden besloten dat de mobiliteitsimpact aanvaardbaar zal zijn.Met betrekking tot het aspect mobiliteit, dient de gemeente verder op te merken dat het thans onzeker is of de fietssnelweg aansluiting zal kunnen vinden op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het nut van de fietssnelweg is afhankelijk van de mogelijkheid om aan te sluiten op het fietsnet van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hierover moet duidelijkheid komen voordat het plan voorlopig wordt vastgesteld.Thans is het ook niet zeker of de bruggen Kleiveld en Hollebeekstraat voldoende breed zullen worden voorzien voor het kruisen van vrachtwagens, bussen en landbouwvoortuigen. De wegen aan weerszijden van de bruggen moeten voorzien worden van een voldoende ruime draaicirkel.Voor de gemeente Linkebeek is het tot slot cruciaal dat het GRUP gepaard gaat met maatregelen die een vlotte mobiliteit in de stationsomgevingen en een afdoende verbinding met modi van openbaar vervoer garanderen. Bijzondere aandacht moet tevens uitgaan naar de toegankelijkheid van de stations voor mindervaliden, ouderen en families met kinderen, waardoor zachte hellingen moeten worden aangebracht. In dit verband wenst het bestuur ook nog te benadrukken dat de aansluiting Kleindal/Kleindalpad voldoende aandacht verdient en dat de gekozen planopties met bijhorend milieueffectonderzoek voldoende gedetailleerd dienen te zijn.1.2.3 Geluid en trillingenIn het plan-MER wordt gewezen op Europese richtlijn 2002/49/EG inzake de evaluatie en de beheersing van het omgevingslawaai. Daarnaast wordt een overzicht geboden van diverse geluidsnormen. Onder meer komen de algemene milieukwaliteitsnormen van Vlarem II aan bod. Voor woongebied gelden volgens de milieukwaliteitsnormen van Vlarem II maxima van 45 dB(A) overdag, 40 dB(A) ’s avonds en 35 dB(A) ’s nachts. Ook de niet-bindende richtlijnen uit de discussienota milieukwaliteitsnormen omgevingslawaai, die aanzienlijk soepeler zijn dan de algemene milieukwaliteitsnormen, komen aan bod. Deze worden als referentiewaarden gehanteerd. Verder wordt in het plan-MER gewezen op de aanbevelingen van de Europese “Work Group Health and Socio-Economic aspects” die een correctie van 7dB aanvaardbaar acht op spoorverkeer, en naar de richtlijnen “Environmental Noise Guidelines for the European Region 2018” van de WHO. Uit dit laatste document blijkt alvast dat hinder boven Lden 55 dB(A) groter wordt.Het toetsingskader dat in het plan-MER gebruikt wordt, gaat op basis van de discussienota milieukwaliteitsnormen omgevingslawaai uit van 67 Lden dB(a) en Lnight 57 dB(A) voor nieuwe spoorwegen langs bestaande bewoning, en zelfs van 73 Lden dB(a) en Lnight 63 dB(A) voor bestaande spoorwegen langst bestaande bewoning. Het gaat om aanzienlijk laksere normen dan de milieukwaliteitsnormen van Vlarem II en de aanbevelingen van de WHO. Desondanks worden deze laksere normen in het plan-MER als referentiewaarden gebruikt.Het plan-MER wijst er verder op dat de gevolgen van het plan op het vlak van geluid sterk afhangen van de evolutie van het omgevingsgeluid voor en na de uitvoering van het plan.Volgens de metingen die werden gedaan wordt in de huidige situatie voldaan aan de algemene milieukwaliteitsnormen van Vlarem II. Ook aan de veel soepelere referentiewaarden wordt op heden voldaan.Wanneer in het plan-MER de toekomstige geluidshinder wordt berekend, worden nog uitsluitend nog de referentiewaarden van 67 Lden dB(a) en Lnight 57 dB(A) voor nieuwe spoorwegen langs bestaande bewoning gebruikt. Een toets aan de strengere algemene milieukwaliteitsnormen of de aanbevelingen van de WHO ontbreekt. De gemeente acht het wenselijk dat deze lacune verholpen wordt.De gemeente wijst ook op een gebrek aan duidelijkheid of een gebrek aan informatie met betrekking tot de studie waarin de huidige (2021) en de toekomstige geluidsniveaus worden vergeleken. Het GRUP of het MER bevatten geen plan met de locatie van de verschillende geluidswerende maatregelen die worden uitgevoerd om de voorziene maatregelen te bereiken. Het overzichtsplan moet in dit stadium van de procedure worden verstrekt.Daarnaast stelt de gemeente vast dat tal van onzekere parameters de berekening van de toekomstige geluidsbelasting hebben bepaald. Zo wordt aangenomen dat treinen in de toekomst geluidsarmer zullen zijn, dat een verhoging van de snelheid zal worden gecompenseerd door een verkorting van de passagetijd, dat de remmen van goederentreinen zullen worden vervangen door minder luidruchtige remmen e.d. Evenwel rijst de vraag of deze aannames niet voorbarig zijn, nu de plannende overheid geen zeggenschap heeft over de types treinen, de remmen die worden gebruikt etc. Te vrezen valt dat wanneer al deze onzekere parameters uit de berekening worden gehaald, de geluidsimpact veel hoger zal zijn dan op heden blijkt uit het plan-MER.Het ontwerp van plan-MER verwijst op pagina 145 naar prognoses van de NMBS omtrent het stijgend aantal voertuigkasten dat TSI-conform is, omdat meer gebruik zou worden gemaakt van de nieuwe M7 treinstellen. Deze prognoses laten echter niet toe te besluiten dat de treinen in de toekomst fundamenteel geluidsarmer zullen zijn, zoals in het ontwerp van plan-MER wordt aangenomen. Nog los van het feit dat het om loutere prognoses uit het verleden gaat (tot 2021), die bovendien ook in volume zeer beperkt stijgen (iets meer dan 2%), wordt niet aangetoond dat deze moderne treinstellen van het type M7 stiller zijn dan de treinen die thans worden ingezet, noch dat het aantal treinen van het type M7 zal toenemen of het gebruik van luidere treinmodellen zal afnemen op de lijn in kwestie.De gemeente verzoekt daarom dat een bijkomende berekening wordt gemaakt waarbij gebruik wordt gemaakt van de milieukwaliteitsnormen van Vlarem II en de richtlijnen van de WHO, en dat voor elk normenkader ook een berekening wordt gemaakt waarbij geen rekening wordt gehouden met onzekere milderende effecten die buiten de bevoegdheid van de plannende overheid vallen.Bijkomend acht de gemeente het essentieel dat de geluidshinder die zal optreden ingeval een overkapping of een overdekte sleuf met overkapping wordt voorzien, nauwkeurig in kaart wordt gebracht. Dit is op heden niet het geval, waardoor het onzeker is of dit inrichtingsalternatief geen aanzienlijk gunstigere milieueffecten zal hebben. Het bestuur is van oordeel dat dergelijke overkapping of een overdekte sleuf met overkapping een gunstig effect zal hebben op de geluidsdruk, waardoor bijkomend onderzoek aangewezen is.Wat betreft de te verwachten trillingen wenst de gemeente er tevens op te wijzen het plan-MER aanneemt dat de toestand met betrekking tot de trillingen zal verbeteren omdat dat de toekomstige materiële evoluties beterschap zullen brengen. Ook hier geldt wat reeds werd opgemerkt met betrekking tot het onderzoek naar het geluid: deze evoluties zijn vooralsnog erg onzeker, waardoor ook de berekening een resultaat geeft dat gunstiger is dan de werkelijkheid. Er dient een berekening te gebeuren zonder deze hypothetische evoluties. De gemeenteraad merkt ook op dat de informatie over de geluidsbelastingstudies (tabel 4.27) hiaten vertoont. Er wordt verzocht om deze tabel te herzien zodat alle woningen die zich in de omtrek bevinden (bijv. Maassquare, Kleindalpad, ...) erin worden opgenomen.In de geluids- en trillingsbelastingstudies (paragraaf 4.3.7) merkt de gemeente ook op dat het referentiemeetpunt is verplaatst, maar dat de beschrijving van de nieuwe locatie niet nauwkeurig genoeg is. De gemeente is ook van mening dat een extra meetpunt moet worden voorzien in de Kleindal, in de woning die op minder dan 10 meter van de toekomstige sporen zou liggen.1.2.4 LuchtHet plan-MER lijkt geen rekening te houden met de emissies van dieseltreinen die zich nog steeds op het gegeven traject verplaatsen. Dieseltreinen brengen emissies teweeg die invloed kunnen hebben op het deelaspect lucht. Op heden is niet duidelijk of het aantal (diesel)goederentreinen zal toenemen, noch wat de eventuele uitstoot hiervan is of zal zijn. Er wordt in het ontwerp van plan-MER weliswaar aangegeven dat de lijn thans beperkt gebruikt wordt door goederentreinen, maar er zijn weinig garanties dat dit ook zal blijven. Het is ook niet duidelijk waaruit wordt afgeleid dat het aantal goederentreinen ingeval van spoorwerken beperkt zou blijven tot maximaal 8 per week voor beide richtingen. Het lijkt dan ook aangewezen dat dit mee in het onderzoek wordt betrokken. 1.2.5 BodemHet plangebied kent op het grondgebied van de gemeente Linkebeek ter hoogte van de bestaande spoorwegen een relatief grillig reliëf. De specifieke eigenschappen van dit landschap hebben tot gevolg dat planopties zorgvuldig moeten worden afgewogen in het licht van lokale reliëfwijzigingen. Zoals de GECORO ook meermaals heeft aangewezen, is het van groot belang dat het plan gedragen wordt door precieze maatvoering. Het GRUP dient met andere woorden zekerheid te bieden dat de gekozen opties gelet het reliëf mogelijk zijn. Zelfs beperkte wijzigingen kunnen bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat de kruising met de Hollebeekstraat volledig anders geconcipieerd moet worden. Uit de beschikbare informatie komt niet altijd even duidelijk naar voor dat het plan zich afdoende rekenschap geeft van deze lokale reliëfverschillen. Het GRUP kan niet voorlopig worden vastgesteld zolang er geen absolute zekerheid bestaat over de technische haalbaarheid van de voorgenomen planopties.In de toelichting (bijlage IIIa - punt 5.2.1) wordt ook gewezen op de structurele verontreiniging die inherent is aan de exploitatie van de spoorlijn: "De slijtage van de elektrische leiding kan mogelijk gezorgd hebben voor een emissie van koper- en zinkdeeltjes die in de omgeving van het spoor terechtkomen. Andere bronnen die in het verleden verontreiniging konden veroorzaken zijn het aangebracht opvulmateriaal (zoals ballast) of onderhoudsproducten (voornamelijk herbiciden)." In het ontwerp-MER worden geen maatregelen genoemd om deze oorzaken van verontreiniging weg te nemen, dit element van het dossier moet worden herzien.1.2.6 WaterUit het plan-MER komt naar voor dat infiltratie van hemelwater door de realisatie van het plan problematisch kan blijken te zijn door de bijkomende verharding die wordt voorzien. In het projectgebied bevinden zich ook waterlopen die gevoelig zijn voor overstroming. Voor de gemeente Linkebeek is het uiteraard van essentieel belang dat er zekerheid over bestaat dat het plan geen wateroverlast of andere problemen met de waterhuishouding zal veroorzaken op haar grondgebied. Er moet om deze reden duidelijkheid worden geboden over de precieze locatie en inrichting/omvang van eventuele infiltratiezones en/of overstromingszones. Zonder duidelijk omlijnde randvoorwaarden op dit punt kan het plan geen doorgang vinden. De gemeente merkt verder op dat uit het dossier niet blijkt dat er coördinatie is met Farys, dat instaat voor verschillende aspecten van de waterhuishouding te Linkebeek. Daarom verzoekt de gemeente dat overleg wordt voorzien met Farys, en dat er gecoördineerde studies worden gevoerd naar impact van de spoorinfrastructuur op de waterhuishouding van de omgeving.1.2.7 BiodiversiteitBlijkens het plan-MER zouden binnen het plangebied vijf faunapassages worden voorgenomen. Uit de plannen die thans voorliggen en de gevoerde besprekingen blijkt echter dat slechts één bestaande faunapassage in het veld tussen Sint-Genesius-Rode en Linkebeek, en één (weinig overtuigend) ontwerp voor een ecopassage ter hoogte van de Verrewinkelbeek zouden worden voorzien. Dit volstaat niet. Op deze manier wordt de barrièrewerking van het plan versterkt, en dreigt er onvoldoende verbinding te bestaan tussen de groene gebieden westelijk en oostelijk van het plangebied. De gemeente is van oordeel dat er voldoende ecopassages moeten worden voorzien waardoor het karakter van de omgeving maximaal behouden blijft, en indien mogelijk verbeterd wordt. Daartoe moet een klaarder zicht worden geboden op de ecopassages die effectief voorzien zullen worden. Ook moet de kwaliteit van de ecopassages verzekerd worden op plan-niveau. In dit verband rijst tevens de vraag naar de opportuniteiten om voor het Kleindalpad en de fietssnelweg een sleuf te voorzien die tevens als ecopassage zou kunnen fungeren. Hierover wordt onvoldoende duidelijkheid geboden.Het bestuur stelt daarnaast vast dat het huidig geluidsniveau in de omliggende weiden en bossen al redelijk hoog is, met name 45 dB(A). Volgens het plan-MER zou een daling optreden van de geluidsniveaus door het gebruik van stiller materiaal. Zoals bij de bespreking van het onderdeel geluid en trillingen reeds werd opgemerkt, is het echter lang niet zeker dat dit stiller materiaal effectief ingang zal vinden. Dit gegeven ligt ook buiten de bevoegdheid van de plannende overheid, waardoor in het kader van voorliggend plan ook geen enkele zekerheid kan worden geboden over het toekomstig gebruik van stiller materiaal. Bijgevolg is het onzeker of de voorspelde daling van de geluidsniveaus voor de fauna binnen het plan en in de ruimere omgeving een correcte aanname is.Wat betreft de stikstofdeposities die onderzocht werden in het kader van de passende beoordeling, wenst het bestuur op te merken dat geen rekening werd gehouden met de emissies van dieseltreinen op het betrokken traject. Bovendien rijst de vraag of het bijkomend aantal autoverkeersbewegingen ter hoogte van het station van Linkebeek correct werd ingeschat. In de passende beoordeling is er sprake van ca. 100 nieuwe voertuigbewegingen per dag, maar dit lijkt geenszins te stroken met de aannames omtrent het bijkomend aantal voertuigbewegingen zoals opgenomen onder het aspect mobiliteit in het plan-MER, nu ogenschijnlijk geen rekening wordt gehouden met de toename van kiss&ride verplaatsingen, die (nog los van het parkeerverkeer) op een verhoging met 156 voertuigverplaatsingen per dag worden geschat. Bovendien geldt ook hier de opmerking dat het niet aangetoond is dat het aantal voertuigverplaatsingen in verhouding met het aantal reizigers zal toenemen. Het lijkt alvast niet uitgesloten dat een groter aantal reizigers tot een exponentiële toename van het aantal voertuigverplaatsingen zal leiden.Voor de passende beoordeling moet verder dezelfde opmerking worden gemaakt omtrent de geluidsverstoring. Er wordt een daling van de geluidsniveaus verwacht, maar deze lijkt uitsluitend het gevolg van het gebruik van stiller (spoor)materiaal. Het gebruik van dergelijk materiaal blijft evenwel een onzekere factor.Wat betreft het aspect van biodiversiteit verzoekt de gemeente dat adviezen worden ingewonnen aan het Agentschap Natuur & Bos en aan het Brussels Instituut Milieubeheer, en dat gecoördineerde studies naar de impact op biodiversiteit worden gevoerd. Hierbij dient o.m. bijzondere aandacht uit te gaan naar de impact op en de verenigbaarheid met het project “Brabantse Wouden”, dat connectiviteit in het landschap beoogt te brengen.Met betrekking tot het onderzoek naar de fauna, moet worden opgemerkt dat het onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuispopulaties en beschermde vogelsoorten bijzonder summier is. Nochtans genieten alle vleermuizen van de strikte bescherming van bijlage 1, categorie 3 van het Soortenbesluit. Onder meer ter hoogte van het station van Linkebeek kan het plan de aanwezige vleermuispopulaties negatief beïnvloeden. Het gevoerde MER-onderzoek maakt onvoldoende inzichtelijk waarom er geen betekenisvolle impact zou zijn op de vleermuispopulaties in en rondom het plangebied.1.2.8 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologieVoor de gemeente is het van groot belang dat de landschappelijk waarden van haar grondgebied maximaal worden gevrijwaard. De landschappelijke inpassing van het plan is noodzakelijk om een visuele barrièrewerking tegen te gaan. Het plan dreigt anders een amalgaam van beton, verharding en muren teweeg te brengen op het grondgebied van de gemeente, zonder aanpassing aan het landschap. Het plan grenst aan, en overlapt deels met, het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Omgeving Perckhoeve’. De huidige spoorlijn ligt volgens het plan-MER hier verzonken in het landschap. De bijkomende spoorwegen zou tevens verzonken liggen. Hetzelfde geldt voor de fietssnelweg, die ofwel in het landschap verzonken ligt, dan wel op het maaiveld wordt voorzien. Een overkapping zou in deze omstandigheden geen meerwaarde hebben.Ook een overkapping ter hoogte van station Holleken zou volgens het plan-MER dominanter aanwezig zijn in het landschap dan het basisplan.Wat betreft het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Wijnbrondal’ dat zich ten zuidwesten van de spoorlijn ter hoogte van Linkebeek station situeert, merkt het plan-MER op dat de visuele interferentie met het landschap verwaarloosbaar is, maar dat in het inrichtingsalternatief van de fietssnelweg langs de oostzijde van het spoor een visuele interferentie volledig zou wegnemen. Daar tegenover zou staan dat de landschappelijke impact van de fietssnelweg wanneer die start aan de oostzijde iets groter zou zijn nu een aankraging moet worden voorzien.Een overkapping van de spoorweg ter hoogte van Bloemhof/Kleindalstraat zou volgens het plan-MER tevens een grotere visuele impact hebben dan het basisplan, en daardoor niet wenselijk zijn.Een overkapping van de spoorweg oostelijk van de Kleindalbrug (tussen de Kleindalstraat en de Lange Haagstraat) wordt daarentegen wel als een lichte verbetering gezien.Het plan-MER beveelt landschappelijke inkleding aan voor delen van het plangebied. Voor het gedeelte tussen het station van Linkebeek en Kleindalpad zou de zone voor landschappelijke inkleding moeten worden verruimd tot en met de talud. De talud moet met opgaand groen worden ingekleed. De zone westen van de spoorlijn tussen de Marcel en Robert Maassquare en de bewoning van Bloemhof kan worden verbreed in functie van de landschappelijk inpassing, zoals het opnieuw ingroenen van de talud op deze locatie.Het gedeelte tussen Kleindalpad en de Perkstraat kan volgens het plan-MER worden ingekleed met opgaand groen aan de oostzijde, dit in een zone van ca. 10 m. Tussen de Perkstraat en de Hollebeekstraat wordt tevens voorgesteld om een landschappelijk inkleding met onder meer opgaand groen te voorzien, dit waar mogelijk in een zone van ca. 10 m.Eenzelfde landschappelijke inkleding wordt voorgesteld voor het gedeelte tussen Hollebeekstraat en station Sint-Genesius-Rode. Deze inkleding moet aan weerszijden van het spoor worden voorzien.De gemeente stelt vast dat spijts de gunstige impact op de landschapsbeleving de aanleg van een overkapping oostelijk van de Kleindalbrug (tussen de Kleindalstraat en de Lange Haagstraat) niet wordt aanbevolen ter optimalisatie van het plan. Dit is een ernstige lacune die verholpen moet worden. Uit het gevoerde onderzoek komt immers duidelijk naar voor dat deze overkapping een gunstige impact zou hebben op het landschap.De gemeente neemt ook akte van het feit dat het onderbrengen van de fietssnelweg aan de oostzijde van het spoor, afgezien van de overkraging, een visuele interferentie volledig zou wegnemen. Dit pleit voor de aanleg van de fietssnelweg volledig oostelijk van de sporen.De voorgestelde aanbevelingen voor landschappelijke inkleding zijn voor de gemeente het absolute minimum, en dienen zeker gerealiseerd te worden. In dit verband wenst de gemeente op te merken dat het integreren van schermen en/of muren reeds op planniveau moet worden onderzocht en vertaald moet worden in stedenbouwkundige voorschriften.1.2.9 Discipline mens – ruimtelijke aspectenIn het plan-MER wordt aangegeven dat de uitbreiding van de bestaande spoorinfrastructuur met twee bijkomende sporen de bereikbaarheid van heel wat functies in de rand van Brussel zal verhogen en de verbindende functie van de bestaande spoorweg zal versterken. Ook autoverkeer zal afnemen. De gemeente en de GECORO hebben in het verleden echter de vraag gesteld waarom het scenario dat uitgaat van de twee bestaande sporen, dan wel van één extra spoor, niet ernstig werd onderzocht of overwogen. Het plan-MER biedt geen eenduidig antwoord op deze opmerking. Het plan-MER geeft onder de hoofding ‘ruimtebeleving’ ook aan dat er voor een zevental woningen langsheen Bloemhof visuele hinder en privacy hinder zal ontstaan ingevolge de fietssnelweg. Een visuele buffer wordt hier aanbevolen in de vorm van een dichte haag of een talud. Ook voor de woning te Perkstraat 55 en twee woningen in de Hollebeekstraat (nr. 387 en nr. 382) blijkt een visuele afscherming noodzakelijk. Het bestuur is van oordeel dat deze maatregelen volstrekt noodzakelijk zijn, en in de mate van het mogelijke in planopties moeten worden vertaald.De gemeente merkt verder op dat de overkapping ter hoogte van de Kleindalbrug volgens het plan-MER slechts beperkt de belevingswaarde zou verhogen. De gemeente is echter van oordeel dat elke verhoging van de belevingswaarde noodzakelijk is gelet de grote impact van het plan op de omgeving.1.2.10 Discipline mens – gezondheidDe gemeente stelt vast dat bij het onderzoek naar de effecten van de geluidsemissies op de volksgezondheid uit wordt gegaan van zowel de referentiewaarden als van de richtlijnen van de WHO. Uit het onderzoek blijkt dat tal van woningen op het grondgebied van de gemeente Linkebeek in de kritische geluidscontouren. Daarnaast is er ook een kinderopvang op korte afstand van de spoorweg gelegen.Wederom rijst de vraag of ook deze berekeningen gebaseerd zijn op louter hypothetische aannames omtrent het toekomstig gebruik van stiller spoormateriaal. Het bestuur is van oordeel dat niet mag worden uitgegaan van dergelijke veronderstellingen, nu dit een vertekend beeld schetst van de werkelijke geluidshinder voor de omwonenden. De conclusie dat er geen significante effect of mogelijks zelfs een positief effect zal optreden, kan vooralsnog niet worden bijgetreden.Bovendien stelt het bestuur vast dat niet gedegen wordt aangetoond dat overkappingen naar de matiging van de geluidshinder geen meerwaarde zouden betekenen. De stelling dat een overkapping amper een meerwaarde zou betekenen, behoeft op zijn minst bijkomend onderzoek en motivering. Het bestuur is van oordeel dat elke mogelijkheid om hinder naar de omgeving te beperken ernstig moet worden uitgevoerd, dan wel minstens ernstig moet worden overwogen.1.2.11 KlimaatHet plan-MER omvat een beoordeling van de discipline klimaat. Artikel 4.2.8, §1bis DABM schrijft uitdrukkelijk voor dat een plan-MER een beschrijving en onderbouwde beoordeling van de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van het plan of programma en van de onderzochte redelijke alternatieven op onder meer “klimatologische factoren” dient te omvatten. Deze verplichting vloeit voort uit bijlage I bij Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's. Bovendien moet worden gewezen op de “Guidance on Integrating Climate Change and Biodiversity into Strategic Environmental Assessment” die de Europese Commissie in 2013 publiceerde. In deze handleiding benadrukt het belang van onderzoek in een plan-MER naar zowel de impact van een plan of programma op het klimaat en de klimaatsverandering, als naar de impact van klimaatsverandering op het plan of programma en de uitvoering ervan.De gemeente acht het in dit verband cruciaal dat bij de discipline klimaat in het plan-MER duidelijk in kaart wordt gebracht wat de “return of investment” (ROI) van het GRUP zal zijn. Met name moet worden onderzocht hoe lang het zal duren voor de CO2-investering (CO2-genererende werken zoals het maken en leggen van beton, het verplaatsen van uitgegraven grond, ontbossing e.d.) zal worden gecompenseerd door CO2-winst (verhoging van aantal reizigers, vermindering van het wagenverkeer, …). Dergelijk onderzoek naar de CO2-rendabiliteit van het plan dient een essentieel onderdeel te zijn van het onderzoek naar de discipline klimaat, en moet dan ook worden toegevoegd aan het plan-MER.Artikel 2De gemeente beslist ongunstig advies te verlenen bij het ontwerp van het GRUP ‘GEN-spoor (L124) en fietssnelweg (F207)’ zolang geen rekening wordt gehouden met de opmerkingen uit dit advies, en zolang de nodige bijkomende onderzoeken en aanpassingen aan het voorontwerp van het GRUP zoals aangestipt in dit advies niet worden doorgevoerd.Artikel 3De gemeente beslist het advies in het kader van het Openbaar Onderzoek te bezorgen aan de betrokken instanties.Artikel 4Deze beslissing wordt gecommuniceerd aan:Wie?Hoe?Departement OmgevingUittrekselDigitaal uitwisselplatform stedenbouwkundige informatie (DSI)UittrekselDienst grondgebiedzaken (+ raadsman)UittrekselDienst secretariaatUittreksel | |
http://data.lblod.info/id/document-types/uittreksel | |
3827a210-cb14-11ee-a56a-97bc9fd411a0 | |
2023-04-28 | |
http://data.lblod.info/id/files/7ffa13a1-fee7-11ee-acf9-7f073e4f8105 | |
http://data.lblod.info/id/files/9c6c5371-e693-11ee-acf9-7f073e4f8105 | |
http://data.lblod.info/id/files/9a0e3f31-e693-11ee-acf9-7f073e4f8105 | |
http://data.lblod.info/id/files/832e63a1-fee7-11ee-acf9-7f073e4f8105 | |
http://data.lblod.info/id/files/e6331a71-cb13-11ee-b7b4-e11139c91731 | |
http://data.lblod.info/id/files/e3bdfbc1-cb13-11ee-b7b4-e11139c91731 | |
Verwijzingen
Inverse links naar het onderwerp.